Oproep 2019 demonstratieprojecten

Dit waren de thema's en geselecteerde projecten voor de demonstratieprojecten in 2019:

Thema 1 - MAP6 en Bodemkwaliteit

MAP6 is intussen van start gegaan. In dit zesde actieprogramma ambieert Vlaanderen een reductie van de nutriëntenverliezen uit de land- en tuinbouw om de waterkwaliteit in lijn te brengen met de Europese doelstellingen. MAP6 legt de klemtoon op het uitvoeren van goede bemestingspraktijken volgens het 4J-principe: bemesten doe je met de juiste dosis, de juiste mestsoort, op het juiste tijdstip en met de juiste bemestingstechniek. Verder wordt ingezet op verbetering van bodemkwaliteit en het tegengaan van directe verliezen. 

Demonstratieprojecten in dit thema behandelen een van de volgende onderwerpen:

  • de aanpak van bemesting bij groenten en aardappelen: intensievere teelten als groenten en aardappelen worden geassocieerd met intensiever gebruik van kunstmest, scoren minder goed bij nitraatresidu, en zijn dus moeilijkere teelten om oordeelkundige bemesting in overeenstemming met de waterkwaliteitsdoelen te brengen. Het verder verfijnen van de bemestings- en teeltstrategie is een doelstelling voor de demonstratieprojecten in dit thema. 
  • niet-grondgebonden tuinbouwteelten:  MAP6 stelt een actieplan grondloze tuinbouw voorop waarbij de focus gelegd wordt op oplossingen voor de afvoer nutriënten en neerslag bij grondloze openluchtteelten (tray- en containervelden) en verbetering van drainwaterbeheer in de hydrocultuur. Vanaf 2021 is een opslagcapaciteit met een first-flush systeem voor hydrocultuur openluchtteelten verplicht. Demonstratieprojecten zetten aan tot het implementeren van verbeteringen in grondloze openluchtteelten en hydrocultuur.  
  • verbetering van bodemkwaliteit: de doelstelling is gezonde bodems veerkrachtiger en beter bestand tegen klimaatverandering en verliezen van nutriënten. Inzetten om de bodemkwaliteit te verbeteren, de mineralisatie te sturen en het organische stof-gehalte van de bodem te verbeteren zijn items voor demonstratieprojecten met specifieke aandacht voor circulariteit en sluiten van kringlopen om dit te realiseren.

Circulair forceren: maximaal hergebruik van drainwater bij witloof

Samenvatting

De hydrocultuur vond ingang in de witloofteelt in 1973. Dit maakt de witloofsector één van de pioniers in de hydroteelt. Bij de hydroteelt van witloof worden de witloofwortels in open lucht geteeld waarna ze in een tweede fase in trekbakken geplaatst worden. Waar de eerste fase in de grond plaatsvindt, maakt de tweede grondloze fase gebruik van een voedingsoplossing die langs de wortels wordt gepompt (tot 40 m³ water per ha witloofwortels). Het witloof bevindt zich gemiddeld 3 weken in de forcerieruimte. Tijdens deze periode wordt de nutriëntenoplossing voortdurend gerecirculeerd. Na afloop van een forceriecyclus wordt het drainwater opgevangen, maar het wordt slechts zelden voor een volgende cyclus hergebruikt.

Het zesde Mestactieplan (MAP6) ambieert een verbetering van het drainwaterbeheer in de hydrocultuur. Er is immers nog marge voor zowel het efficiënter hergebruiken van voedingswater tussen de verschillende forceriecycli, als voor het reduceren van de hoeveelheid spuistroom die op milieukundig verantwoorde wijze afgezet moet worden. Witloofforcerie vereist op jaarbasis aanzienlijke volumes water. Gelet op de steeds schaarser wordende watervoorraden, dringt een duurzamer waterbeheer zich op.

Dit project beoogt een beter drainwaterbeheer in de hydrocultuur van witloof. Enerzijds wil het de hoeveelheid drainwater sterk reduceren. Anderzijds wil het project de belading van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen in het drainwater minimaliseren.

Na een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de drainwaterstroom worden de knelpunten van het hergebruik van drainwater in kaart gebracht. De effectiviteit en de rendabiliteit van technologieën voor hergebruik worden onderzocht. De best scorende beschikbare technologieën worden op praktijkrelevante landbouwbedrijven geïmplementeerd. De telers leren de verschillende technologieën en goede praktijken voor het hergebruik van voedingswater tussen de forceriecycli kennen via meerdere infosessies bij de projectuitvoerders. Via on-farm demonstratiemomenten worden praktijkervaringen en -kennis uitgewisseld om deze technologieën, zowel op korte als op langere termijn, toe te passen.

Dit project wil witlooftelers bewustmaken van de mogelijkheden om water te hergebruiken, en van de bestaande technologieën en praktijken bewezen in andere sectoren. De telers worden gesensibiliseerd om ze correct te implementeren. Dit moet hen toelaten om te voldoen aan de regelgeving in MAP6 inzake het hergebruik van water en nutriënten.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 maart 2020 tot 28 februari 2022.

De uitvoerders zijn: de Nationale Proeftuin voor Witloof, het Proefstation voor de Groenteteelt en Inagro.

Meer info?

yannah.cornelis@vlaamsbrabant.be

Aardappelen telen binnen de restricties van MAP VI

Samenvatting

De aardappelteelt is met een areaal van 55.000 hectare de tweede belangrijkste akkerbouwteelt in Vlaanderen. De teelt scoort echter het slechtste op het vlak van nitraatresidu dat op het einde van het groeiseizoen in de bodem achterblijft. Door het relatief zwakke, ondiepe wortelstelsel en het gebrek aan luxeconsumptie moet de bemesting maximaal op de bodemvoorraad, de mineralisatie en de groeiomstandigheden worden afgestemd om een hoog nitraatresidu te vermijden.

Met de dalende stikstofbemestingsnormen die MAP6 oplegt in gebiedstype 2 en 3, is een efficiënte inzet van stikstof nog belangrijker geworden. Veel aardappeltelers vrezen immers dat de lagere normen tot belangrijke opbrengst- en kwaliteitsverliezen zullen leiden. Een eerste doelstelling van dit project is daarom om te demonstreren hoe met een verfijnde bemestingsstrategie stikstof bij aardappelen zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet om binnen de strengere bemestingsnormen een kwantitatieve en kwalitatieve opbrengst te realiseren. De gevolgen van de daling van de stikstofnormen (tot 20%) en hoe deze daling kan worden gecompenseerd met een verfijnde bemestingsstrategie, zal op verschillende velden worden gedemonstreerd. Concreet wordt hierbij gedacht aan het fractioneren van de meststofgift, rijbemesting en het inzetten van fertigatie.

MAP6 verplicht landbouwers ook een bepaald areaal vanggewassen in te zaaien. Veel aardappeltelers moeten ook na de late aardappelen nog een vanggewas inzaaien en hebben vragen over de stikstofopname van de verschillende vanggewassen. Een tweede doelstelling is daarom om aan de aardappeltelers te demonstreren welke vanggewassen bij late inzaai het meeste stikstof kunnen opnemen en zo de uitspoeling van nitraat verminderen. Diverse vanggewassen zullen op verschillende demovelden worden ingezaaid.

Kennis, inzichten en ervaringen zullen via demonstraties, veldbezoeken, vergaderingen, nieuwsbrieven en artikels in de vakpers naar een grote groep landbouwers worden gecommuniceerd. De affiniteit van de projectuitvoerders met het thema en de doelgroep garandeert een goede doorstroming naar de sector.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 20 februari 2020 tot 19 februari 2022.

De uitvoerders zijn: de Bodemkundige Dienst van België, het Proefcentrum voor de Aardappelteelt en Inagro.

Meer info?

jdillen@bdb.be

dvandervelpen@bdb.be

4J-principe van vruchtwisseling bij maïs – Juiste teelt, juiste plaats, juiste techniek, juiste opbrengst

Samenvatting

Maïs is samen met gras het basisbestanddeel van het rantsoen voor het rundvee. Daarom telen de meeste rundveebedrijven, en in het bijzonder de gespecialiseerde melkveebedrijven, op het grootste deel van het bouwland maïs, vaak meerdere jaren na elkaar. De laatste jaren komen de problemen van deze monocultuur echter meer en meer naar boven door de lagere bemestingsnormen en de extreme weersomstandigheden. Door deze veranderde omstandigheden wordt de bodemkwaliteit een speerpunt om de maïsteelt robuuster te maken en de opbrengst en kwaliteit te garanderen. Ook MAP6 besteedt aandacht aan de bodemkwaliteit.

Op basis van de resultaten uit het demonstratieproject “Richtsnoeren voor een betere bodemvruchtbaarheid door het doorbreken van de monocultuur maïs" (oproep 2015) wil dit nieuwe project verder werken aan de optimalisatie van de teeltrotaties op rundveebedrijven. Het project wil dit realiseren door de landbouwers te blijven informeren over de voordelen van vruchtwisseling, over mogelijke bijkomende teeltmaatregelen om de eventuele nadelen van bepaalde rotaties op te vangen, over hoe om te gaan met de bepalingen in MAP6 en hoe het 4J-principe toe te passen, enz. Naast geleide bezoeken aan demovelden, presentaties en artikels willen de projectuitvoerders via interactieve workshops ook sterk inzetten op het ‘leren van elkaar’. De applicatie Cslim© wordt verder uitgebreid zodat de landbouwers niet alleen een beeld krijgen van de evolutie van organische stof, maar ook van wat de impact is op het vlak van nitraatresidu, andere teeltmaatregelen enz. Via interactieve workshops gaan landbouwers aan de slag met Cslim©.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 maart 2020 tot 28 februari 2022.

De uitvoerders zijn: het Landbouwcentrum voor Voedergewassen, de Bodemkundige Dienst van België, de Hooibeekhoeve APB en de Proefhoeve Bottelare HOGENT-UGENT.

Meer info?

gert.vandeven@provincieantwerpen.be

Functioneel inzetten van groenbedekkers bij maïs

Samenvatting

Het inschakelen van een groenbedekker is een vrij eenvoudige manier om het organische stofgehalte in de bodem, en dus ook de bodemstructuur, op peil te houden. Naast de biomassa die ze leveren, onderhouden groenbedekkers de bodemstructuur door een intensieve beworteling van de bouwvoor. Ze zorgen zelfs voor een gevoelige verbetering van de bodemstructuur. Groenbedekkers fungeren ook als vanggewas: ze houden nog laat in het najaar stikstof vast die dus niet kan uitspoelen. De vastgelegde stikstof komt na onderwerken opnieuw beschikbaar. Zo dragen ze bij aan het beheersen van het nitraat residu, maar ook aan de bemesting.

In MAP6 krijgen groenbedekkers als vanggewas een prominente rol. Op percelen in gebiedstype 1, 2 en 3 die geen zware kleigrond zijn, moet na een hoofdteelt, die uiterlijk op 31 augustus werd geoogst, uiterlijk op 15 september een vanggewas worden ingezaaid. Het vanggewas hoeft niet te worden ingezaaid als er een nateelt wordt ingezaaid. In de gebiedstypes 2 en 3 legt MAP6 nog bijkomende maatregelen op. Landbouwers in die gebieden moeten een toenemend percentage vanggewassen of laag-risico-nateelten inzaaien. Indien er na maïs voor 15 oktober een vanggewas wordt ingezaaid, telt dit ook mee in het areaal vanggewassen.

Er leven heel wat vragen rond deze maatregel, vooral bij korrelmaïs, voornamelijk door het late oogsttijdstip. Dit project wil landbouwers demonstreren hoe ze een groenbedekker kunnen gebruiken in hun bedrijfsvoering om te voldoen aan de regels van MAP6. Hiervoor leggen de projectuitvoerders demovelden aan met verschillende strategieën om een groenbedekker te zaaien. Daarbij zullen volgende zaken, zowel bij kuil- en korrelmaïs, aan bod komen: het gelijktijdig zaaien van gras en maïs, en onderzaai en zaai na de oogst in combinatie met een vervroegd oogsttijdstip. Bijkomend wordt er aandacht besteed aan de mogelijkheden om via een groenbedekker een lager nitraatresidu te realiseren bij maïs na gescheurd grasland. Naast de demovelden worden diverse voorlichtingsactiviteiten georganiseerd. Verder voorzien de projectuitvoerders ook in de advisering en het begeleiden van landbouwers om deze technieken op hun bedrijf toe te passen.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 april 2020 tot 31 maart 2022.

De uitvoerders zijn: het Landbouwcentrum voor Voedergewassen, de Hooibeekhoeve APB, Inagro en de Proefhoeve Bottelare HOGENT-UGENT.

Meer info?

gert.vandeven@provincieantwerpen.be

Circulaire koolstofopbouw voor een betere bodem

Samenvatting

Het organische stofgehalte van de Vlaamse landbouwgronden neemt af. Dit is negatief voor de bodemkwaliteit en de bijbehorende opbrengstgarantie voor de toekomst. Het toont ook aan dat de landbouwsector aan koolstofafbraak doet op intensief beteelde gronden. In tijden van toenemende maatschappelijke interesse voor de klimaatproblematiek is dat niet het signaal dat de sector wenst te geven. Het opslaan van koolstof in de bodem in de vorm van organische stof is zo belangrijk voor de bodem dat het gezien kan worden als een levensverzekering. Het is de drijvende kracht van zo veel andere factoren (waterhuishouding, vasthouden nutriënten, …) die in klimatologisch onzekere tijden nog extra belangrijk zijn. Koolstof werkt zo als een sterke hefboom en zal op lange termijn enorm aan belang zal winnen .

Dit project wil het organische stofgehalte verhogen door in te zetten op kringlooplandbouw en via het gebruik van beschikbare reststromen. Van stalmest over compost en miscanthus tot houtsnippers, er zijn verschillende strategieën die een antwoord kunnen bieden op de problematiek van vandaag. Dit project focust op het sluiten van kringlopen. Zo biedt het ook kansen op samenwerkingsverbanden in het platteland die vandaag nog onvoldoende benut worden. De uitvoerders willen, door de mogelijkheden van de eerder genoemde bodemverbeteraars te demonstreren, de landbouwers tonen hoe ze de bodem voldoende kunnen voeden en dit binnen het stringente kader van de mestwetgeving.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juli 2020 tot 30 juni 2022.

De uitvoerders zijn: het Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw, de Bodemkundige Dienst van België, het Agrobeheerscentrum Eco2, de Nationale Proeftuin voor Witloof en de PIBO-campus.

Meer info?

sander.palmans@pvl-bocholt.be

Groene Bodemkracht

Samenvatting

Groenbemesters zijn vandaag standaard in de goede agrarische praktijk. Ze zijn een onderdeel van een cyclische beweging over de seizoenen heen en leveren verschillende ecosysteemdiensten. Zo beperken ze het nitraatresidu in het najaar en houden/maken ze nutriënten voor de volgteelt beschikbaar. Ze zorgen voor de opbouw van bodemorganische stof en stimuleren het bodemleven. Ze werken preventief tegen erosie. Landbouwers kunnen meer voordeel halen door hun groenbemesters gerichter te beheren, in het bijzonder wanneer ze die onderwerken in het voorjaar. Hierdoor kunnen ze processen als mineralisatie en organische stofopbouw proactief aansturen en optimaliseren in functie van de bodemkwaliteit, de nutriëntenbenutting en de gewasopbrengst van de volgteelt.

Een netwerk van acht demoproeven, dat aansluit bij de proefplatformen van de uitvoerders en verspreid is over verschillende bedrijfssystemen (bio, gangbaar, bodembewerking, ...), brengt de impact van de groenbemesterkeuze en het tijdstip van onderwerken op de stikstofdynamiek en de gewasontwikkeling in de volgteelt in beeld. Aanvullend worden acht praktijkcases opgevolgd waarbij landbouwers op een specifieke en creatieve manier met hun groenbemesters omgaan in functie van de volgteelt. Deze ervaringen worden op het einde van het project samengebracht in een flowchart waarmee landbouwers op hun bedrijf eenvoudig aan de slag kunnen in functie van de vooropgestelde doelstellingen en de randvoorwaarden op hun bedrijf.

In het voorjaar 2022 brengen de projectuitvoerders alle praktijkkennis samen tijdens een groots opgezet 'groenbemestersevent'. Een groot demonstratieveld vormt de kern van dit event en heeft verschillende insteken: demonstratie van verschillende groenbemesters (i.s.m. zaadhuizen), demonstratie van het resultaat van verschillende werkwijzen om groenbemesters te vernietigen (vooraf aangelegd) en demonstratie van verschillende machines om groenbemesters in het voorjaar te vernietigen (i.s.m. de constructeurs). In een forum worden de resultaten van de demoproeven en van de praktijkcases in beeld gebracht en bieden de uitvoerders ruimte voor andere partijen en projecten om hun visie over groenbemesters en hun resultaten aan het publiek voor te stellen.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juli 2020 tot 30 juni 2022.

De uitvoerders zijn: Inagro, het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen en het Proefstation voor de Groenteteelt.

Meer info?

Joran.barbry@inagro.be

Lerend Netwerk Graslandboeren - Beter grasland maakt de kringloop rond

Samenvatting

Uitgebreidere kennis over goed graslandmanagement en een betere verspreiding ervan zijn nodig. De kunstmestboekhouding onder MAP6 zorgt voor extra uitdagingen: de snedegrootte inschatten, het grasland langer aanhouden voor een optimale koolstofopbouw, de grasklaver langer op niveau laten meegaan, de kwaliteit van het grasland voorspellen afhankelijk van het maaitijdstip, de kengetallen uit beweiding en kosten/baten van arbeid en opbrengst. Voor de hele sector, inclusief het beleid, is het immers belangrijk om in te kunnen schatten hoe het areaal van 220.000 hectare grasland nog beter beheerd kan worden en wat het belang ervan is voor de rentabiliteit en de duurzaamheid van de melkveehouderij.

Dit project wil praktijklandbouwers informeren over de mogelijkheden van een nog betere graslanduitbating en, door hen samen te brengen, ook te laten leren van elkaar. Via goede en in samenspraak uitgewerkte protocollen en formulieren worden praktijkgegevens verzameld. In een lerend netwerk worden deze dan uitgewisseld en besproken. Dit netwerk wordt evenwichtig uitgebouwd in regio oost en regio west. De data worden verzameld en samen met de opgedane lessen uit het praktijknetwerk gedeeld met de hele sector, onder andere via demodagen. Op doordacht aangelegde demopercelen wordt dieper ingegaan op enkele onderzoeksvragen uit de praktijk. Ook voor het beleid en voor de tabel kostprijsraming voedergewassen levert dit project waardevolle gegevens op.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 april 2020 tot 31 maart 2022.

De uitvoerders zijn: het Landbouwcentrum voor Voedergewassen, de Hooibeekhoeve APB en Inagro.

Meer info?

An.schellekens@provincieantwerpen.be

Nutriëntenafvoer bij grondloze openluchtsierteelt

Samenvatting

MAP6 stelt een actieplan grondloze tuinbouw voorop met de focus op oplossingen voor de afvoer van nutriënten en neerslag bij grondloze openluchtteelten. Vanaf 2021 is een opslagcapaciteit van minimaal 100 m3 met een first-flush-systeem voor deze teelten verplicht. Deze regelgeving is er gekomen op basis van onderzoek in de aardbeien en wordt doorgetrokken naar de sierteelt op containervelden in open lucht. Er wordt hierbij nog geen rekening gehouden met de grote diversiteit van teelten en teelttechnieken.

De telers willen ze zekerheid dat ze door de grote investering op termijn voor de mestwetgeving in orde zullen blijven. Verdere onderbouwing van de opgelegde regelgeving via demonstratie en sensibilisering zal dus zeer belangrijk zijn om de juiste investeringskeuze te maken.

Dit demonstratieproject bevat twee luiken:

  • demonstratie van: uitspoelingsrisico's bij een regensimulatie en van de nodige opvangcapaciteit om aan het first-flush-principe te voldoen:

    Met gesimuleerde regenbuien zal het effect van sterke neerslag op uitspoeling van nutriënten uit het substraat bij teelten op containervelden in openlucht gedemonstreerd worden. Dit voor enerzijds traagwerkende meststoffen en anderzijds fertigatie. Ook wordt gedemonstreerd hoeveel drainwater er als first flush moet worden opgevangen om een wettelijk bepaald nitraatgehalte niet te overschrijden vooraleer het in het oppervlaktewater terechtkomt.
  • demonstratie van het first-flush-systeem op praktijkbedrijven voor sierteeltgewassen op containervelden in openlucht:

    Op een tiental bedrijven zal de wetgeving MAP6 in de praktijk gedemonstreerd worden door de waterstromen en de bijhorende opslagcapaciteit op die bedrijven in kaart te brengen. Het doel is op vooruitstrevende praktijkbedrijven het first-flush-systeem te demonstreren. Dergelijke demo's zorgen voor een grotere acceptatiegraad: van collega's onder elkaar worden aanpassingen sneller aanvaard.

Duurtijd en uitvoerder

Dit project loopt van 1 maart 2020 tot 28 februari 2022.

Uitvoerder: het Proefcentrum voor Sierteelt.

Meer info?

dominique.vanhaecke@pcsierteelt.be

Bemesten met een plan? Ja dat kan!

Samenvatting

De nieuwe mestwetgeving in MAP6 maakt het voor een landbouwer niet eenvoudig om tijdens het plannen van zijn bemesting het overzicht te bewaken over de invulling van de bemestingsnormen op perceel- en op bedrijfsniveau. Om tegemoet te komen aan de nood van landbouwers aan een gebruiksvriendelijk en overzichtelijk instrument voor het plannen van de bemesting, beoogt dit project de afwerking en demonstratie van een online bemestingsplanningstool, als alternatief voor de BASsistent van VLM. Dankzij deze tool kan een landbouwer op oordeelkundige, overzichtelijke en gebruiksvriendelijke wijze zijn bemesting plannen. Een goede planning is immers essentieel om de waterkwaliteitsdoelen te halen. De tool geeft de landbouwer de mogelijkheid om zijn bemestingen beter te organiseren op basis van bemestingsnormen op perceel- en bedrijfsniveau en op basis van bemestingsadviezen. Zo kan hij voor de start van het bemestingsseizoen al controleren of zijn plan zal voldoen aan de geldende normen. De focus ligt op groenten en aardappelen, aangezien deze teelten nitraatgevoelig zijn.

De bemestingsplanningstool zal gekoppeld worden aan de EVA-app (Eindelijk Vereenvoudigde Administratie). Deze app bevat vandaag al een module om bemestingen te registreren en te controleren of ze voldoen aan de bemestingsnormen. Hij bevat dan ook alle basisinfo van de betreffende percelen, teelten, mesttypes, … Landbouwers zijn echter vragende partij voor een bemestingsplanning-tool. Om hieraan tegemoet te komen, gebeurde in het kader van twee lopende Leader-projecten in 2019 al het voorbereidende werk voor de omvorming van de bemestingsmodule in de huidige EVA-app tot een bemestingsplanningstool voor de akkerbouwteelten. De tool wordt dit demonstratieproject concreet geïmplementeerd en gedemonstreerd, met de focus op groenten en aardappelen. Hoewel de module geïntegreerd zal worden in de EVA-app, is het de bedoeling om deze planner ook los van de andere EVA-modules te laten werken.  

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 maart 2020 tot 28 februari 2022.

Uitvoerders zijn: het Proefcentrum Fruitteelt, PIBO-campus, het Proefstation voor de Groenteteelt, het Proefcentrum voor de Groenteteelt, Inagro en het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt.

Meer info?

victoria.nelissen@pcfruit.be

Groente-N-advies

Samenvatting

Het demonstratieproject ‘Groente-N-advies’ wil groentetelers wijzen op de sense of urgency om te bemesten op maat van de plant en de bodem. Het nitraatresidu drastisch verlagen tot aanvaardbare normen is daarin cruciaal.

Bemesting bij vollegrondgroenten is en blijft een delicaat gegeven. Op vlak van nitraatresidu’s behoren de groenten tot de slechtste leerlingen van de klas. Hierdoor is bemesting bij vollegrondgroenten een risico om een goede waterkwaliteit te behalen in het kader van de Europese Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water. De nood is daarom hoog om op een brede manier te communiceren en te sensibiliseren over goede bemestingspraktijken die zichzelf al hebben bewezen.

Inhoudelijk streeft dit project naar het toepassen van het 4J-principe: bemesten met de juiste dosis, op het juiste tijdstip, met het juiste type mest en de juiste bemestingstechniek. De eerste 2 J’s hebben betrekking op (gefractioneerde) bemesting aan de hand van bodemanalyses met bijhorend stikstofadvies. Dit is veruit de belangrijkste kostenefficiënte maatregel die de nitraatresidu’s in de groenten kan minimaliseren en tegelijkertijd een economisch aanvaardbare opbrengst mogelijk maakt. Daarnaast wordt ook aandacht gegeven aan bemestingstechnieken. Band- en rijenbemesting zorgt bij sommige teelten voor een betere N-stikstofbenutting. Ook kiezen voor de juiste mestsoort, die afgestemd is op de plantbehoefte of die uitspoeling van nitraat minimaliseert, kan bij groenten een meerwaarde bieden.

De activiteiten worden uitgewerkt op toppercelen: percelen van groentetelers die erin slagen een kwalitatief product te telen én een aanvaardbaar nitraatresidu te behalen. Hun bemestingsstrategie wordt uit de doeken gedaan om andere groentetelers te inspireren.

Daarnaast worden op demovelden van de uitvoerders de beste bemestingspraktijken gedemonstreerd, samen met enkele nog vaak voorkomende praktijken die risicovol zijn op vlak van uitspoeling. Een blog en interessante nieuwsflashes, samen met tal van artikels en studieavonden moeten de groentetelers bij de les houden en hen aanzetten om te telen met Groente-N-advies.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loop van 15 februari 2020 tot 14 februari 2022.

De uitvoerders zijn: het Proefstation voor de Groenteteelt, het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen en Inagro.

Meer info?

Joost.heyvaert@proefstation.be

Thema 2 - Goede veehouderijpraktijken in functie van preventieve gezondheidszorg

De laatste jaren worden de dierlijke sectoren geconfronteerd met uitbraken van dierziekten die verregaande negatieve gevolgen hebben voor de dieren zelf, de bedrijfsvoering en het bedrijfsresultaat, maar ook leiden tot handelsrestricties en een verstoorde marktwerking. Enkele actuele voorbeelden zijn Afrikaanse Varkenspest, vogelgriep en blauwtong. Preventieve gezondheidszorg speelt hierbij een belangrijke rol en omvat het geheel van maatregelen die ervoor zorgen dat dieren minder kans hebben om ziek te worden. Het vermijden van de insleep van ziekten en het beperken van de verdere verspreiding van ziekten binnen een bedrijf en tussen bedrijven door aandacht voor bioveiligheid en een doordacht vaccinatiemanagement zijn hierbij cruciaal. Het vaccinatiemanagement speelt ook een belangrijke rol in het vermijden van handelsbeperkingen voor bedrijven die erin slagen om vrij te blijven van bepaalde ziekte-uitbraken. Daarnaast moet er ook voldoende aandacht zijn voor goede veehouderijpraktijken waardoor dieren zich optimaal kunnen verdedigen tegen ziektekiemen. Dit kan onder andere door het verstrekken van goed drinkwater, een gunstig stalklimaat, het beperken van stressfactoren en het vroegtijdig detecteren van gezondheidsproblemen.

De projecten demonstreren manieren van bedrijfsvoering die, door middel van een geïntegreerde aanpak, gezondheidsproblemen kunnen voorkomen of tijdig detecteren om zo uitbraken van dierziekten en de bijhorende negatieve gevolgen voor de dieren, de bedrijven en de handel te vermijden.

Kalvergezondheid optimaliseren door systematische aanpak en correct gebruik van hulpmiddelen

Samenvatting

Dit project zal de Vlaamse melkveehouders aanzetten om preventief te werken in de jongvee opfok en zo de gezondheid van de kalveren te verbeteren. We verwachten minder ziekte en sterfte, minder gebruik van geneesmiddelen, een betere groei met positief effect op leeftijd en gewicht bij eerste inseminatie en latere afkalfleeftijd van de vaarzen, en dus op de rentabiliteit van het bedrijf. Tegelijk worden enkele handelingen voor het dierenwelzijn geëvalueerd/geoptimaliseerd (bv. onthoornen).

Inhoudelijk wordt gewerkt rond:

  • de waterkwaliteit voor de aanmaak van kunstmelk en voor drinkwater;
  • een gezonde kalverhuisvesting (met aandacht voor hitte-, koude- en tochtstress, het voorkomen van een hoge infectiedruk via verbeterde bioveiligheid en preventie);
  • het voorkomen van stress bij bepaalde ingrepen bij kalveren (bv. onthoornen);
  • het evalueren van de weerstandsopbouw via de biestcheck, om zo vroegtijdig in te grijpen op mogelijke gezondheidsproblemen.

Tijdens het project zullen tien individuele bedrijven begeleid worden in het toepassen van de PDCA-aanpak (Plan Do Check Act) om deze doelstellingen te realiseren. Met PDCA wordt bedoeld: bepaal doelstellingen (bv. minder sterfte), plan acties (bv. gebruik een andere waterbron), voer deze uit, evalueer deze handeling en neem deze uiteindelijk permanent op in je management. Dit stappenplan wordt opgesteld in samenspraak met de verschillende erfbetreders (dierenarts, voeradviseur,…).

Een ander werkpakket behandelt het organiseren van twee demobeurzen met tegelijk het oplijsten van handige materialen in de kalver opfok (zoals een melktaxi) in een praktische brochure (op papier en digitaal). Een optimale verspreiding van projectresultaten gebeurt via verschillende communicatie- en disseminatie-activiteiten.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juli 2020 tot 30 juni 2022.

De uitvoerders zijn: Inagro, ILVO, de Hooibeekhoeve APB en Dierengezondheidszorg Vlaanderen.

Meer info?

Ilse.louwagie@inagro.be

Optimaal speenmanagement: gerichte coaching voor een betere gezondheidsstatus

Samenvatting

Spenen van biggen is een kritische periode die niet op elk bedrijf even vlot verloopt. Toch heeft een varkenshouder er alle baat bij om zijn biggen in de best mogelijke omstandigheden te spenen. Bigkwaliteit heeft niet alleen een belangrijke impact op de technische prestaties van het bedrijf maar ook op de algemene gezondheidstoestand. Dit demonstratieproject zet in op het identificeren van de risicofactoren en het verbeteren van de kritische punten bij spenen. Het doel is de speenperiode, die vaak moeilijk verloopt, te optimaliseren met als einddoel de prestaties en de gezondheidsstatus van het bedrijf te verbeteren. Dit alles zonder preventieve antibiotica of therapeutische zinkoxide doseringen in het voeder te gebruiken. Hiertoe wordt het PDCA-principe (Plan, Do, Check, Act) gehanteerd dat al succesvol wordt toegepast in verschillende sectoren. Het PDCA-principe vindt ook meer en meer ingang in de veehouderij, niet alleen in de melkvee-, maar ook in de varkenshouderij. Door veehouders vertrouwd te maken met deze managementtool leren ze om op regelmatige basis hun bedrijfsvoering kritisch te bekijken, werkpunten te identificeren, aan te passen en opnieuw te evalueren. Zo worden aanpassingen geleidelijk, overzichtelijk en realistisch doorgevoerd en wordt het geen onoverkomelijke lijst van werkpunten. Hierbij kunnen digitale tools, zoals de planner apps die op maat van de varkenshouder ingesteld worden, gebruikt worden.

Na uitgebreid literatuuronderzoek stelden DGZ en Inagro een speentool op die de kritische punten van de speenperiode identificeert en die gevalideerd is op bedrijven die al succesvol spenen zonder antibiotica. Deze speentool houdt niet enkel rekening met de handeling van het spenen zelf, maar ook met het uitgebreide management van de zeugen en biggen, de externe en interne bioveiligheid van het bedrijf, het voedermanagement, de drinkwaterkwaliteit en de huisvesting. Met de speentool worden de kritische werkpunten van het bedrijf geïdentificeerd. Op basis van de uitkomst van de tool wordt dan één kritisch werkpunt bepaald. Daaraan worden, in overleg met de varkenshouder, drie actiepunten gekoppeld met een deadline. Deze worden SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden) geformuleerd en vervolgens opgevolgd. Nadien wordt de uitgevoerde actie geëvalueerd en kan gekeken worden waar het volgende kritische werkpunt ligt. Door het herhalen van deze cyclus leert de veehouder zijn management kritisch te bekijken, te evalueren, aan te passen en opnieuw te evalueren. Dit principe zal onder begeleiding van de uitvoerders opgezet worden op 15 varkensbedrijven die hun speenmanagement willen verbeteren.  

De doelstelling is om, op basis van de ervaringen op deze 15 varkensbedrijven, de beschikbare planner-apps te introduceren bij de varkenshouders als hulpmiddel om de algemene gezondheidsstatus van hun bedrijf te verbeteren door de kritische werkpunten aan te pakken. Deze 15 bedrijven fungeren ook als ambassadeurs voor de sector. Hun ervaringen met het PDCA-principe en de wijzigingen die zij in hun management doorvoerden, zullen een inspiratiebron voor hun collega varkenshouders zijn. Gedurende het volledige project zal frequent gecommuniceerd worden naar de volledige varkenssector op een praktische en toegankelijke manier, zowel naar de varkenshouders als naar de dierenartsen en andere erfbetreders.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juli 2020 tot 30 juni 2022.

De uitvoerders zijn: Inagro, Diergezondheidszorg Vlaanderen, UGent Faculteit Diergeneeskunde, UGent Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen en Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw.

Meer info?

An.cools@inagro.be

Ziekten van A(bortus) tot Z(woegerziekte): preventieve gezondheidszorg bij kleine herkauwers

Samenvatting

De laatste jaren worden de dierlijke sectoren geconfronteerd met uitbraken van dierziekten. Deze hebben negatieve gevolgen voor de dieren zelf, voor de bedrijfsvoering en voor het bedrijfsresultaat. Ze leiden tot een verstoorde (en onzekere) marktwerking. In de sector van de kleine herkauwers denken we dan aan zeer ingrijpende aandoeningen, zoals blauwtong en schmallenberg, maar ook aan rotkreupel en zwoegerziekte. Deze komen al decennia bij Vlaamse kleine herkauwers voor, maar hun impact op de bedrijfsvoering wordt dikwijls sterk onderschat. Hierdoor wordt onvoldoende, te laat of foutief aan preventie gedaan. Preventieve gezondheidszorg speelt hierbij een belangrijke rol en zorgt met een verzameling van maatregelen voor minder ziekte bij de dieren. Aandacht voor bioveiligheid en een doordacht vaccinatiemanagement spelen een cruciale rol bij het vermijden van de insleep van ziekten en het beperken van de verdere verspreiding ervan binnen een bedrijf en tussen bedrijven. Goede vaccinatieprotocollen in de sector van de kleine herkauwers ontbreken nog. Naast een goed vaccinatiebeleid moet de focus ook liggen op goede managementpraktijken. Zo blijft de infectiedruk in de bedrijven beperkt wat het risico op ernstige ziekte-uitbraken kan verminderen. Dit kan onder andere door het verstrekken van goed voeder, het beperken van stressfactoren, het toepassen van quarantaine, het regelmatig inspecteren van de dieren, enz.

Dit project wil dan ook houders van kleine herkauwers (geiten, herten en schapen) sensibiliseren voor deze problematiek. Het wil manieren van bedrijfsvoering demonstreren die door middel van een geïntegreerde aanpak gezondheidsproblemen kunnen voorkomen of deze tijdig detecteren. Zo kan men uitbraken van dierziekten en de bijhorende negatieve gevolgen voor de dieren, de bedrijven en de handel vermijden.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juni 2020 tot 31 mei 2022.

De uitvoerders zijn: de Vlaamse Schapenhouderij, Dierengezondheidszorg Vlaanderen en KU Leuven – labo Fysiologie der Huisdieren.

Meer info?

andre.calus@telenet.be

Thema 3 - Dierenwelzijn: beperking van niet-routinematig toegelaten ingrepen

Dit thema gaat over de demonstratie van maatregelen ten behoeve van het welzijn en de integriteit van dieren. In de huidige veehouderijsystemen zijn een aantal ingrepen op gewervelde dieren toegelaten waarbij lichaamsdelen verwijderd of beschadigd worden. Deze toelating geldt enkel wanneer de aanleiding voor de ingreep (uierbeschadigingen, letsels aan biggen, staartbijten en kannibalisme) niet door een wijziging in de bedrijfsvoering voorkomen of verholpen kan worden en wanneer deze ingreep niet routinematig gebeurd. Ingrepen die onder deze omstandigheden toegelaten zijn, staan beschreven in het KB van 17 mei 2001 en zijn: het knippen van de tanden en amputatie van de staart bij varkens en het wegnemen van minder dan een derde van de bek bij pluimvee. 

Binnen de huidige economische context is het geen eenvoudige opdracht om dieren te houden zonder deze maatregelen routinematig toe te passen. Demonstratieprojecten binnen dit thema demonstreren veehouderijpraktijken waarbij niet-routinematig toegelaten ingrepen op een economisch haalbare wijze vermeden worden. Hiertoe kan, indien beschikbaar, gebruik worden gemaakt van de door de EU aanbevolen praktijken als leidraad, zoals voor amputatie van de staart bij varkens (externe website).

Leghennen met hele snavel – wat leert de praktijk ons, hoe kunnen we problemen vroeg detecteren en hoe kunnen we ingrijpen?

Samenvatting

De Vlaamse legsector staat onder druk. Enerzijds moeten de leghennenhouders voortdurend innoveren om te blijven voldoen aan nieuwe eisen m.b.t. milieu, duurzaamheid en dierenwelzijn, zonder daarbij aan competitiviteit te verliezen ten opzichte van producenten buiten Vlaanderen. Anderzijds kijkt de consument altijd strenger en sceptischer naar de conventionele leghennenhouderij.

De discussie over het snavelbehandelen of het verwijderen van minder dan een derde van bek is een actueel voorbeeld. Snavelbehandelen werd lang geleden ingevoerd om de gevolgen van pikkerij bij hennen te verminderen. De techniek is sterk geëvolueerd in de tijd. Vroeger werd met een warm mes (hot blade) op de leeftijd van 6 weken en later op de leeftijd van 10-14 dagen een stuk van de snavel gebrand. Sinds enkele jaren wordt nog enkel het tipje van de snavel verwijderd met een IR laser. Vandaag wordt het snavelbehandelen echter als negatief voor het dierenwelzijn beschouwd. In onze buurlanden worden lastenboeken en wetgeving bijgesteld om snavelbehandelen te bannen uit de leghennenhouderij. Dit heeft gevolgen voor de export. Het houden van hennen met hele snavels vraagt een aangepast management in vergelijking met hennen met behandelde snavels. Een nauwe opvolging door de pluimveehouder is cruciaal om schadelijk pikgedrag al zeer vroeg te detecteren. De Vlaamse leghennenhouders hebben slechts beperkt tot geen ervaring met hele snavels en moeten vandaag in vele gevallen noodgedwongen overgaan tot ‘trial and error’-situaties. De potentiële schade die een uitbraak van pikkerij tot gevolg heeft op het vlak van dierenwelzijn en zoötechnische prestaties van de dieren is enorm. In het H2020-PROHEALTH project werd tot 5,1% minder eieren (aantal eieren) gezien bij koppels met pikkerij. Preliminair onderzoek op het Proefbedrijf Pluimveehouderij toonde aan dat de mortaliteit kan stijgen tot 25%.

Er is een duidelijke nood om inzicht te krijgen in de vele aandachtspunten en gevolgen van het houden van hennen met intacte snavels. Dit demonstratieproject wil:

  • de impact op het dierenwelzijn en de economische impact bepalen wanneer snavelbehandeling op Vlaamse leghennenbedrijven niet wordt toegepast;
  • inzicht krijgen in de mate waarmee uitlokkende factoren en (preventieve) maatregelen een invloed hebben op het houden van hennen met hele snavels en vanuit deze kennis een adviesgids opstellen;
  • de monitoringstool (‘checklist pikkerij’) ontwikkeld door Proefbedrijf Pluimveehouderij en Wageningen Livestock Research in de praktijk valideren. Deze monitoringstool zal de pluimveehouder ondersteunen om vroege tekenen van schadelijk pikgedrag te identificeren, zodat hij onmiddellijk actie kan ondernemen om escalatie van het pikgedrag te voorkomen.

Een uitgebreid voorlichtingsaanbod met hands-on-trainingen zal ervoor zorgen dat de pluimveesector de kennis oppikt.

Dit project geeft ook een krachtig signaal naar de consument en de retail: hiermee wordt duidelijk aangetoond dat de sector inspanningen levert om de leghennen zo goed mogelijk te beschermen tegen de mogelijke negatieve gevolgen van hele snavels.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 juni 2020 tot 30 mei 2022.

De uitvoerders zijn: Proefbedrijf Pluimveehouderij en PeHeStat.

Meer info?

nathalie.sleeckx@provincieantwerpen.be

Thema 4 - Mechanische onkruidbestrijding – alternatieven voor huidige chemische onkruidbestrijding

Onkruidbestrijding in teelten kan op verschillende manieren gebeuren. De vandaag meest gebruikte techniek die wordt toegepast is chemische onkruidbestrijding met gewasbeschermingsmiddelen (herbiciden). Een aantal belangrijke chemische moleculen werden of worden de komende jaren aan een herevaluatie onderworpen, waardoor de toekomst van een aantal belangrijke actieve stoffen onder druk komt te staan. Daarnaast zijn in een aantal streken onkruiden opgedoken die resistent zijn tegen chemische bestrijdingsmiddelen. Monocultuur en steeds dezelfde chemische groep van bestrijdingsmiddelen toepassen, bevorderen resistentie.

Gehele of gedeeltelijke mechanische onkruidbestrijding is een alternatief. Ook een bandbespuiting met toepassing van een schoffelmachine tussen de rij behoort tot de mogelijkheden. Deze machines hebben heel wat belangstelling gewonnen, onder andere door innoverende technologische evoluties (camerabesturing, GPS-techniek, werkbreedte, robots,…), waardoor ze heel wat efficiënter zijn geworden.

Bedoeling van de projecten is om praktijkrijpe technieken te demonstreren en landbouwers te overtuigen van de mogelijkheden van gedeeltelijke of gehele mechanische onkruidbestrijding.

Onkruidbestrijding 2.0 met slimme combinatie van chemie en techniek

Samenvatting

Mogelijkheden voor mechanische onkruidbestrijding zijn de voorbije tien jaar sterk geëvolueerd. Een slimme combinatie van chemische en mechanische onkruidbestrijding biedt een performant antwoord op diverse uitdagingen. Dit is de inzet van dit project. Het wordt immers steeds moeilijker om percelen met herbiciden onkruidvrij te houden. Werkzame stoffen verdwijnen door afstandsregels ten aanzien van perceelsranden, door restricties van afnemers en door het optreden van resistenties.

Met demoproeven in wortelen, witloof, knolselder, bieten, cichorei en mais worden verschillende strategieën met combinaties van chemische en mechanische onkruidbestrijding gedemonstreerd in vergelijking met telkens een klassiek herbicideschema en, waar relevant, ook met een volledig mechanisch schema. Alle relevante strategieën worden doorgerekend op hun economische haalbaarheid. De demoproeven worden gedurende de twee seizoenen van het project aangelegd om de performantie te tonen onder verschillende klimatologische omstandigheden. Het tweede jaar wordt ook ingezet op demoplatformen waarbij de doelgroep machines aan het werk zal zien.

De prioritaire doelgroep zijn alle land- en tuinbouwers, gevolgd door loonwerkers of geïnteresseerden die willen starten met mechanische onkruidbestrijding in loonwerk. Bepaalde machines zijn te duur om op individuele bedrijven rendabel te zijn en mechanische onkruidbestrijding kost ook veel tijd. Daarom kunnen innovatieve loonwerkers deze dienstverlening opnemen in hun aanbod. Een eerste dynamiek in die richting is te zien in West-Vlaanderen en in het taalgrensgebied (Wallonië).

Door de demoproeven aan te leggen op bestaande platformen van de betreffende teelten, wordt een heel breed publiek bereikt en niet alleen diegene die al aan mechanische onkruidbestrijding denken. Het project focust in 2020 op het tonen van de resultaten van de strategieën. In 2021 verschuift de focus naar de demonstratie van machines en technieken op de demoplatformen.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 15 februari 2020 tot 14 februari 2022.

De uitvoerders zijn: Inagro, het Koninklijk Belgisch Instituut tot Verbetering van de Biet, de Hooibeekhoeve APB en de Proefhoeve Bottelare HOGENT-UGENT.

Meer info?

Jan.vanwijnsberghe@inagro.be

Slim inzetten van betaalbare mechanisatie voor onkruidbeheersing

Samenvatting

Een efficiënte mechanische onkruidbeheersing is één van de belangrijkste schakels voor een efficiënte biologische bedrijfsvoering. Dit project ondersteunt de biologische sector om de onkruidbeheersing te optimaliseren door het slim inzetten van betaalbare en eenvoudige mechanisatie.

Doordat heel wat herbiciden wegvallen zijn ook gangbare telers meer en meer aangewezen op mechanische onkruidbestrijding. Met de ervaringen en expertise opgedaan in de biologische teelt willen de projectuitvoerders hen inspireren en demonstreren hoe je met breed inzetbare machines creatief aan de slag kan gaan.  

Gedurende dit tweejarige traject worden diverse systemen gedemonstreerd in vier verschillende toepassingsgebieden: de kleinschalige groenteteelt, de kleinfruitteelt, de bietenteelt en de aanpak van wortelonkruiden. Met demonstratieproeven en -momenten in het oosten en het westen van Vlaanderen, bij voorkeur on farm, worden de machines en de systemen gedemonstreerd en de resultaten van de onkruidbeheersing in de praktijk getoond.

Tijdens de netwerkdag ‘Techniek in bio tuinbouw’ in 2020, die plaatsvindt in de provincie Limburg of Antwerpen, zal een breed gamma aan betaalbare machines voor onkruidbeheersing getoond worden. In 2021 wordt opnieuw een grote demodag georganiseerd, deze keer in het westen van Vlaanderen, zowel voor kleinfruit als voor groenten. De studiedag wortelonkruiden in 2021 en de biobedrijfsnetwerken met focus op onkruidbeheersing in bieten maken deze reeks demomomenten compleet.

Alle ervaringen worden gebundeld in filmpjes, verslagen en artikels, die ruim verspreid worden en bovendien beschikbaar blijven op de webpagina BIOpraktijk.be/onkruid.

Duurtijd en uitvoerders

Dit project loopt van 1 maart 2020 tot 28 februari 2022.

De uitvoerders zijn: het Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting Biologische Teelt, Inagro, het Proefcentrum Pamel en het Proefcentrum Fruitteelt.

Meer info?

carmen.landuyt@ccbt.be

Meer info?

Voor meer informatie kan u terecht bij:

Delen: