Tijdens de Veetournee 2019 stond het thema “Verbeter uw jongvee- en transitiemanagement en behaal een hogere levensproductie” op het programma. Leen Vandaele, werkzaam bij ILVO, gaf een toelichting rond dit thema in Geel en Ilse Louwagie van INAGRO. Zij gingen dieper in op de praktijkresultaten en gaven de veehouders heel wat praktische tips en voorbeelden voor een langere leefbaarheid van de melkveestapel. Dit waren de bevindingen van het demonstratieproject ‘doelgericht verlengen levensduur melkvee: goed voor boer en klimaat’, dat liep van april 2017 tot en met juni 2019 en werd uitgevoerd door Inagro, ILVO en Hooibeekhoeve. Het project kwam tot stand met steun van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en de Vlaamse overheid.
Dit demonstratieproject wil ook actief bijdragen tot het behalen van de Vlaamse klimaatdoelstellingen. Op 29 maart van dit jaar werd immers het convenant enterische emissies rundvee gelanceerd (zie ook artikel “Nutritionele handvaten voor klimaatslim melken” van september 2019). Verschillende partners en stakeholders binnen de sector engageerden zich hiervoor en ondertekenden het convenant. De doelstelling bestaat erin de enterische emissies met 19 % te doen dalen ten opzichte van 2005. Uit de laatste cijfers (jaartal 2016) blijkt dat deze opdracht moeilijker geworden is. De enterische emissies moeten dalen met 26 % tegen 2025, als 2016 als referentiejaar wordt genomen. Dit betekent een reductie van 0,65 Mton CO2-equivalenten. De klimaatimpact vanuit de rundveehouderij is voornamelijk afkomstig van methaan (CH4), die tijdens het verteringsproces van herkauwers vrijkomt. De vraag blijft natuurlijk: “Hoe pak je dit als veehouder nu aan?”.
Jongveemanagement beheersen
De afkalfleeftijd van vaarzen doen dalen, zorgt voor minder jongvee op het bedrijf. Dit heeft een invloed op verschillende factoren, met name de methaanuitstoot, kostprijs, arbeid en grond (ruwvoeder/mest). Uit het onderzoek blijkt dat het terugdringen van de afkalfleeftijd van 27 naar 24 maanden op een bedrijf met 100 melkkoeien zorgt voor een daling van 9 stuks jongvee (72 i.p.v. 81). Dit zou een kostprijsbesparing van €14 500 impliceren. Bovendien zou er 13% minder methaanuitstoot per gekalfde vaars zijn en is er anderhalf hectare minder grond voor ruwvoederwinning nodig op het bedrijf. Minder dieren zorgt natuurlijk ook voor minder arbeid. Hoewel het voor deze parameter moeilijk is om hier een exact cijfer op te kleven.
Een manier die in het VLAIO Smart Melken-project is onderzocht (zie ook artikel “Nutritionele handvaten voor klimaatslim melken” van september 2019) is die van de manipulatie van de pensflora/pensfermentatie via voederstrategieën. Onderzoekers vonden manieren om te komen tot een reductie tot 25% van de methaanuitstoot. Een andere manier om dit aan te pakken, is via selectie, fokkerij en management of een combinatie van deze drie. In dit demonstratieproject werd gefocust op managementtechnieken, in het bijzonder jongvee-opfok en transitiemanagement.
Jongvee-opfok
Drie bedrijven werden opgevolgd in dit demonstratieproject. Aan de hand van de resultaten op deze bedrijven wordt een overzicht gegeven, waarbij enkel de belangrijkste conclusies aan bod komen. Welke concrete acties hebben zij ondernomen om deze resultaten te bereiken?
Colostrum
Een verbeterd colostrummanagement loont en start bij de kwaliteit van de biest. Om de colostrumkwaliteit te bepalen, heb je een colostrometer of een refractometer nodig. Een refractometer bestaat in een digitale en analoge versie. Het voordeel hiervan is dat de meting niet temperatuurgevoelig is, in vergelijking met een colostrometer of densitometer. Een colostrometer duidt de kwaliteit van de biest visueel aan door middel van kleuren (rood, geel en groen), waarbij groen duidt op kwalitatief goede biest en rood op kwalitatief slechte biest. Bij het gebruik van een refractormeter duidt een waarde van 22g/l of meer immunoglobulinen aan dat de biest kwalitatief goed tot zeer goed is.
Het onmiddellijk uitmelken van de koe na de geboorte is noodzakelijk om zoveel mogelijk antistoffen in de biest te hebben. Meteen na de kalving stopt immers de aanmaak van biest en gaan de antistoffen in de biest terug van de uier naar het bloed van de koe. De biestkwaliteit kan je ook verbeteren door een betere uiergezondheid van de koe en door een voldoende lange droogstandsduur (6 weken) aan te houden. Een dagelijkse toediening van 1,44mg selenium aan het voeder van de droogstaande koeien komt ook de biestkwaliteit ten goede. Idealiter bevat het droogstandsrantsoen minstens 12% ruw eiwit.
Een teveel aan biest kan de veehouder bewaren in de diepvries. Er wordt geadviseerd om biest maximaal één jaar te bewaren. Een goede registratie van diepvriesbiest is onontbeerlijk. Het is absoluut noodzakelijk dat je de hoeveelheid en de kwaliteit van de biest, de datum en het koenummer bij het invriezen noteert. Een rode of een groene sticker op de colostrumzak geeft in één oogopslag de biestkwaliteit weer. Bij het ontdooien mag de temperatuur niet hoger liggen dan 60°C.
Gezondheid/bioveiligheid
Het kalf direct bij de moeder wegnemen, is een reden om de kans op ziekteoverdracht te verlagen. Om de gezondheid en de vitaliteit van de pasgeboren kalveren te verhogen, kunnen moederdieren in de droogstandsperiode gevaccineerd worden met een rota- en coronavaccin. De moeder maakt antistoffen tegen rota- en coronavirussen aan die ook in de biest van de moeder zijn terug te vinden. Bij een optimale biesttoediening zorgt dit voor een verhoogde weerstand van het kalf.
Ook de gezondheid van de koeien verbeteren, zorgt dat er minder of geen separatiemelk op het bedrijf is. Het niet-verstrekken van separatiemelk aan de kalveren kan bijdragen tot een lagere uitval door diarree bij kalveren op de bedrijven. Ook het vroeg verstrekken van water aan de kalfjes stimuleert het kalf om sneller en meer vast voeder te op te nemen.
Een bedrijf dat voorziet in bedrijfslaarzen en een overall voor alle erfbetreders, is bezorgd om zijn bioveiligheid. De veehouders die op het bedrijf de juiste looplijnen hanteren (verzorgen van jong naar oud en van gezond naar ziek) volgen zelf ook de principes van bioveiligheid.
Voeding/huisvesting
Een mobiele kalverhuisvesting aankopen, die snel en goed te reinigen en te ontsmetten is, zorgt voor een betere preventie van diarree en andere ziekten. Bij het reinigen van kalverhokken moeten 8 stappen in een welbepaalde volgorde uitgevoerd worden. Enkel zo kan je een efficiënte en effectieve reiniging garanderen. De acht stappen zijn droog reinigen, inweken, uitspuiten, drogen, ontsmetten, naspoelen, leegstand en controleren. Als ideale scenario wordt één maand leegstand geadviseerd. In een periode met meer kalvingen is dit waarschijnlijk niet mogelijk. Het kalf meteen bij de moeder wegnemen, zorgt eveneens voor een lagere kans op ziekteoverdracht.
De voeding bij de kalveren kan verbeterd worden door bv. kunstmelk aan te maken met een melktaxi. De arbeid voor de veehouder vermindert hierdoor en het is bovendien gemakkelijker om de melk op een correcte temperatuur en dosering toe te dienen. Let wel, op kleine bedrijven weegt de investering van de melktaxi niet altijd op tegen de mogelijke voordelen.
Een daling van het jongvee op een melkveebedrijf zorgt voor minder overbezetting in de stal. De tochtverschijnselen komen in zo’n situatie beter tot uiting en een aangepaste huisvesting met meer licht in de stal zorgt eveneens voor een verbeterde/verhoogde tocht.
Transitieperiode
Als veehouder is het zeer belangrijk om je veestapel goed op te volgen. Daarom moet er gefocust worden op de transitieperiode van het melkvee. Tijdens de transitieperiode moeten er nog voldoende mineralen gesupplementeerd worden. Deze supplementatie loont pas als de dosering wordt afgestemd op de inhoud ervan. Bij een correcte mineralensupplementatie daalt het aantal koeien met een verhoogd celgetal en ook het aantal nieuwe attentiekoeien. Andere aandoeningen zoals ketonemie, uierontsteking, kalfziekte en koeien die aan de nageboorte blijven staan, komen ook steeds minder voor.
Vooraleer te supplementeren kan het nuttig zijn om het gehalte aan betacaroteen, selenium en vitamine E in het bloed te bepalen om zo het droogstandsrantsoen bij te sturen. De aanwezigheid in het bloed van de mineralen calcium, fosfor en magnesium spelen een belangrijke rol in het voorkomen van kalfziekte. Het bepalen van het metabool profiel via de transitiecheck van DGZ helpt stofwisselingsproblemen in kaart te brengen. Hierbij worden de bloedwaarden van Betahydroxyboterzuur (BHB) en niet-veresterde vetzuren (NEFA’s) bij enkele koeien vóór en na de kalving bepaald. Verhoogde waarden kunnen wijzen op ketonemie. Net vóór de kalving preventief calciumbolussen en kexxtone toedienen, helpt respectievelijk kalfziekte en ketonemie te voorkomen.
Het gebruik van een teatsealer of speendip zorgt ervoor dat het slotgat van de spenen beter is afgesloten en bacteriën minder kans hebben om de spenen te infecteren. Dit, in combinatie met een goed afgestelde melkinstallatie, zorgt duidelijk voor minder uierontstekingen. Voor een goed afgestelde melkinstallatie is een dynamische of natte meting (aan de hand van metingen aan de melkinstallatie tijdens het melken, een analyse van de melktechniek (van melker of het automatisch melksysteem) en een beoordeling van koeien) van de melkmachine aan te raden. Om de uiergezondheid van de koeien op te volgen, kan men het celgetal via melkproductieregistratie (MPR) monitoren.
Tot slot is het belangrijk dat de koeien voldoende blijven eten in de droogstandsperiode. Weeg de exacte droge stof opname bij je droogstaande koeien en zorg er ook voor dat er voldoende voerplaatsen zijn. Voldoende voeropname vóór het kalven resulteert in een goede opstart na kalven en mogelijks een minder diepe negatieve energiebalans. Ook het regelmatig kalibreren en herinstellen van de krachtvoederbox garandeert een voldoende beschikbaarheid van krachtvoeders en mineralen.
We kunnen stellen dat meer aandacht voor de transitieperiode ervoor zorgt dat het vervangingspercentage van de melkkoeien daalt van 34 naar 27%. Dit impliceert dat de methaanuitstoot per kg melk met 11,7% daalt. Een ander voordeel is dat de opfokkosten per jaar met €10 500 dalen. Er zou ook minder grond (2,7 tot 3,7 ha) op bedrijfsniveau nodig zijn. De veehouder heeft overigens meer werkplezier met koeien die een betere transitieperiode doormaken. Het is belangrijk om de verschillende kengetallen van het bedrijf niet te beoordelen op één moment in het jaar, maar meermaals doorheen het volledige jaar.
Methaanemissie meten
Een standaard melkveebedrijf heeft 100 koeien met een gemiddelde productie van 27 kg melk per dag en een jaarproductie van 8 820kg. Het vervangingspercentage bedraagt 30% en de leeftijd van eerste kalving is 26 maanden. Het doorgerekende scenario houdt rekening met een jongere leeftijd bij eerste kalving, een verbeterde efficiëntie, meer lactaties en een combinatie van de twee laatste factoren.
Factoren | Gemiddeld bedrijf | Methaansemmissie | Jongvee en Transitie: Leeftijd naar 24 maand + vervangingspercentage - 5% |
---|---|---|---|
Aantal melkkoeien | 100 | - | 100 |
Kg melk/dag | 27 | + 353 kg CH4 | 30 |
Kg melk/jaar | 8 820 | + 353 kg CH4 | 9 800 |
Aantal lactaties | 3,3 | + 72 kg CH4 | 4 |
g CH4/kg melk | 16,6 | + 72 kg CH4 | 15,3 |
Vervangingpercentage | 30 | - 801 kg CH4 | 25 |
Aantal stuks jongvee | 80 | - 801 kg CH4 | 67 |
Totale melkproductie/jaar | 882 000 | - | 980 000 |
Conclusie
Als veehouder is het belangrijk om je geplande acties die verband houden met transitiemanagement en levensproductie, uit te voeren en te evalueren. Indien nodig stuur je bij en hou je de goede strategie vol. Om je acties te bepalen is het belangrijk om verschillende adviseurs (bedrijfsdierenarts, rantsoenadviseur, …) samen aan tafel te brengen. De acties zullen uitmonden in meer winst en arbeidsvreugde en een beter klimaat.
Auteurs
Andries Colman, Laurence Hubrecht, Ivan Ryckaert
Leen Vandaele (ILVO) en Ilse Louwagie (Inagro)