Op deze pagina:
Teeltspecifieke kenmerken voor irrigatie bij:
Spinazie
Proefveldonderzoek op de Bodemkundige Dienst van België vzw (Deproost et al. 2001) leerde dat spinazie sterk droogtegevoelig wordt vanaf het derde à vierde blad. Op dat moment moet de bodem voldoende vochtig (vochtspanning pF 2,5-2,7 voor spinazie) blijven. Bij een droge bodem vermindert de verdamping van het gewas met productieverlies als gevolg. Door de groeistilstand na droogte zal ook het nitraatresidu hoger zijn. Onderstaande tabel toont dat de meerwaarde voor één beregeningsbeurt tot 8 ton kan bedragen.
Irrigatie (mm opgemeten in de pluviometer) |
aantal dosissen |
Productie (ton/ha) |
Productie (ton/ha) |
kg/ha Reststikstof |
---|---|---|---|---|
53 (Correcte beregening) |
3 |
46,7 |
23,3 |
60 |
49 (Eén dag te laat) |
3 |
43,7 |
21,8 |
39 |
37 (Eén dosis te weinig uitgevoerd) |
2 |
37,5 |
18,7 |
105 |
Bron: Proefveldonderzoek Bodemkundige Dienst van België vzw, Deproost et al. 2001
Bloemkool
Bloemkool neemt zeer veel water op tijdens de koolvorming. Figuur 3 toont het resultaat van irrigatieproeven in bloemkool. Bij bloemkool ontwikkelt de plant zich vanaf het 6e tot 7e blad vegetatief zeer snel; in die vegetatieve fase werden twee interventiegrenzen onderscheiden: vochtig en matig vochtig. Het begin van de bloemvorming kondigt de bloemkoolfase aan. Vanaf dit ogenblik werden de behandelingen opgesplitst in drie verschillende regimes: vochtig, matig vochtig en matig droog. Tijdens de vegetatieve fase die de koolvorming voorafgaat, mag de bodem droger zijn, dit stimuleert de vorming van een uitgebreid wortelgestel. Vanaf de koolvorming is een voldoende vochtig regime (pF 2,7- 2,8 voor bloemkool) nodig. Volgende figuur toont dat een vochttekort in deze fase immers resulteert in een lagere productie.
Het vochtverbruik van de bloemkool kan op dat moment oplopen tot anderhalve keer het vochtverbruik van een grasmat.
Voldoening aan de vochtvraag ten opzichte van de opbrengst per are bloemkool bestemd voor de verse markt (cijfers POVLT 2001). De rode lijn geeft de voldoening aan de vochtvraag weer: wanneer deze lager is, is ook de opbrengst lager weergegeven in de groene balkjes.
Horizontale as: vochtregime tijdens 2 groeifasen:
1. vochtig, vochtig
2. vochtig, matig vochtig
3. vochtig, matig droog
4. matig vochtig, vochtig
5. matig vochtig, matig vochtig
6. matig vochtig, matig droog
Bron: Proefveldonderzoek Bodemkundige Dienst van België vzw, Proefstation voor de groenteteelt vzw, Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw, Elsen et al 2006.
Erwt
Omdat erwten vroeg in het seizoen worden ingezaaid, profiteren ze van de vochtreserve die wordt aangevuld tijdens de wintermaanden. De droogtegevoeligheid van het gewas is beperkt in de eerste weken na opkomst. Beregening tijdens de vegetatieve periode zorgt voor langere stengels en een hoger gewas, maar zorgt niet noodzakelijk voor meer peulen. Een hoog gewas zal bovendien ook sneller legeren later in het seizoen. Vanaf de bloei neemt de droogtegevoeligheid toe en zal de hoeveelheid peulen verhoogd kunnen worden door middel van beregening. Als de peulen zich vullen, blijft beregening noodzakelijk om te voorkomen dat de erwten te hard worden. De laatste beregeningsbeurt wordt in sommige gevallen ook nog benut door de volgteelt, dikwijls stamslaboon. Die kan in droge periodes bij de opkomst profiteren van het nog aanwezige bodemvocht.
Boon
De beregening van bonen vraagt een aparte strategie. Tijdens de vegetatieve ontwikkeling en tijdens de bloei zijn de bonen, zeker op lemige texturen, gebaat bij droogte. Droogte gaat zorgen voor een minder felle gewasontwikkeling, maar zal geen negatieve invloed hebben op het aantal bonen op het einde van het seizoen. Integendeel, door de droogte tijdens de bloei zal die gelijktijdig afsluiten over de plant. Dit zorgt ervoor dat de peulen over de hele plant op hetzelfde moment beginnen groeien waardoor ze dezelfde lengte zullen hebben. Hierdoor wordt een grotere fractie meegenomen bij een machinale oogst. Als het vochtig blijft tijdens de bloei, start op sommige plaatsen aan de plant al de peulvorming terwijl de bloei plaatsvindt op andere delen van de plant. Dit zorgt voor peulen met een meer heterogene lengteverdeling. Bij een machinale oogst blijft hierdoor een grotere fractie van de productie op het perceel achter want de grote bonen worden meegenomen door de machine terwijl de kleine bonen blijven hangen. Volgende tabel toont het effect van overberegening tijdens de bloei bij boon. Tijdens de laatste week voor de oogst moet het profiel wel voldoende vochtig blijven want dan zuigen de bonen zich vol met water.
- |
Opbrengst |
Opbrengst |
Rendementsdaling |
Beregeningsdosis (mm) |
---|---|---|---|---|
Wontergem 1997 |
22,7 |
20,6 |
2,1 |
20 |
Meigem 1997 |
23,1 |
20,9 |
2,2 |
17 |
Wontergem 1998 |
22,7 |
19,9 |
2,8 |
22 |
Meigem 1998 |
30,1 |
28,5 |
1,6 |
25 |
Thisnes 1999 |
20,7 |
17,9 |
2,8 |
14 |
Gemiddelde rendementsdaling |
- |
- |
2,3 |
- |
Bron: Proefveldonderzoek Bodemkundige Dienst van België vzw, Deproost et al. 2001
Prei
Bij prei zorgt beregening voor een continue groei waardoor een hogere productie en een grotere schachtdiameter ontstaat. Beregening komt ook de kwaliteit ten goede. Plagen zoals trips worden in droge omstandigheden moeilijk bestreden. Beregening kan uiteindelijk zorgen voor een betere kwaliteitsklasse. Vooral vroege zomerprei heeft nood aan een voldoende vochtig regime om tijdig een oogstbaar product te bekomen (zie onderstaande tabel). Late herfst- en winterprei kunnen veelal een deel van de schade inhalen in nattere periodes in het najaar of gedurende de winter. Als het perceel het toelaat mag in droge perioden worden beregend met dosissen van 25 tot 40 mm om de vorming van een uitgebreid wortelgestel te stimuleren. Aangezien prei 10 - 25 cm diep geplant wordt, gebeurt dit best door 2 keer kort na elkaar (= binnen de 24 h) te beregenen zodat het water de tijd krijgt om door te zakken tot in de wortelzone.
Regime |
Beregening |
aantal dosissen |
Netto opbrengst |
Netto opbrengst |
Netto opbrengst |
---|---|---|---|---|---|
Intensief |
235 |
12 |
444 |
484 |
427 |
Matig intensief |
115 |
6 |
432 |
423 |
407 |
Matig droog |
20 |
1 |
317 |
364 |
418 |
Bron: Cijfers Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw, Deproost et al. 2004
Ui
Ui is vermoedelijk één van de gewassen met de hoogste droge stof productie per hectare. Onder beregende omstandigheden kunnen producties gehaald worden tot 90 ton/ha. Dit gaat gepaard met een hoge droogtegevoeligheid. Als de vochtspanning voor lange tijd oploopt tot pF 2,9 kan op lichte texturen een productiedaling tot 20-30% verwacht worden. Per mm dat het gewas niet kan verdampen wegens een vochttekort, mag een verlies van 200 kg gerekend worden. Per beregeningsbeurt van 20 mm geeft dit een meeropbrengst van 3,3 ton.
Knolselder
Irrigatie van knolselder leidt tot een grotere knoldiameter en een hoger knolgewicht. Vooral de laatste weken voor de oogst wanneer de knol zich vormt, is een goede vochtvoorziening noodzakelijk. Verdampingstekorten worden rechtstreeks omgezet in een verlies van biomassa aanwas soortgelijk aan de teelt ui of aardappel in de dikkingsfase.
Irrigeren kan in de knolselderteelt duidelijk meeropbrengsten opleveren. Onderstaande tabel toont dat beregening van knolselder op een zandleembodem met sprinklers en druppelbevloeiing significant dikkere knollen oplevert in vergelijking met niet beregende knolselder. Beregenen kan echter ook de kwaliteit van het gewas negatief beïnvloeden. Bij het voorbeeld met druppelbevloeiing was de inwendige holheid in die proef immers ook significant hoger in vergelijking met het niet beregende voorbeeld. Dit toont aan dat irrigatiehoeveelheden in deze proef wellicht te hoog waren. Hiermee wordt nogmaals het belang aangetoond van een beredeneerde irrigatie. Het voorbeeld met sprinklers kreeg tussen 28 juli en 6 oktober 5 gietbeurten met een totale irrigatiehoeveelheid van 94 l/m² (= 940 m³/ha); het object met druppelbevloeiing kreeg 6 gietbeurten met een totale irrigatiehoeveelheid van 114 l/m². De eerste gietbeurt was op 28 juli; de laatste gietbeurt op 12 oktober. De oogst vond plaats op 3 december 2004 (Pluym & Vanparys, 2005).
OBJECT |
Inwendige holheid |
Diameter knol (cm) |
Stukgewicht knol |
---|---|---|---|
|
|
|
|
Niet beregend |
8,0 a* |
13,8 b |
1400 b |
Sprinkler |
6,6 ab |
15,9 a |
2010 a |
T-tape |
5,2 b |
16,4 a |
2280 a |
Wortel en schorseneer
Voor wortel en schorseneer bestaan er geen specifieke periodes tijdens de teeltcyclus waar de droogtegevoeligheid extra toeneemt of afneemt. De gewassen zijn gedurende de ganse cyclus gevoelig aan droogtestress. Bij de aanvang van de teelt, als het gewas zich vegetatief ontwikkelt, mag een lichtjes droger regime (pF 2,8-2,9) worden aangehouden in vergelijking met de dikkingsfase van de wortelen of de schorseneren. In de eerste weken na opkomst moet het profiel vochtig blijven tot onderaan de wortelzone, zo wordt het wortelgestel gestimuleerd om zich in de diepte te ontwikkelen. Eens de wortelvorming start, moet het vochtgehalte constant op een voldoende hoog niveau blijven (pF 2,6-2,7). Een droge periode zal leiden tot productieverlies. Bovendien zal, als de droge periode gevolgd wordt door een natte periode, de kwaliteit van de productie achteruit gaan omdat de kans op groeischeuren en misvormingen toeneemt. De meeropbrengst per beregeningsbeurt van 25 mm mag verwacht worden tussen 2 en 3 ton.
Courgette
Courgette is gevoelig aan droogtestress. Ongeveer 40% van het areaal voor de verse markt gebruikt druppelbevloeiing; 30% wordt beregend met het kanon.. Beregening op het gewas tijdens de bloei zorgt er wel voor dat de bloemkelken langer nat blijven met een hogere gevoeligheid voor ziektes als gevolg. De overige 30% van het areaal voor de verse markt wordt niet beregend. Bij courgettetelers voor de industrie beperkt druppelbevloeiing zich tot 2% van het areaal.
Referenties
Deproost, P., Elsen, F., Ceustermans, N. en Callens, D. (2002) Irrigatie in de intensieve groenteteelt (prei en bloemkool) in het kader van de ecologische en economische prerogatieven. BDB, BVA, POVLT. in opdracht van MML Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling.
Deproost, P., Elsen, F., Vanongeval, L. en Geypens, M (2001) Beredeneerd beregenen van stamslaboon en voorjaarsspinazie op zandleem- tot leembodems BDB in opdracht van. Min. v. Middenstand en Landbouw, Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling DG6, Brussel. 2001. 86p.
Elsen F., Ghesquiere U., Deproost P., Ceustermans N., Spiessens K., Pollet S., Callens D., (2006) Valorisatie van de capillaire nalevering in de modelmatige beregeningssturing voor intensieve openluchtteelten in functie van milieukundige en economische criteria. BDB, PCG, POVLT in opdracht van IWT Vlaanderen.
Pluym S. en Vanparys L. (2005) Water, een duurzame productiefactor bij de teelt van knolselder. Proeftuinnieuws 21, p 24-25.