Binnen de akkerbouw nemen in 2023 de nonfactorkosten met 117.200 euro het grootste deel van de totale kosten in. De factorkosten liggen met 76.200 euro een stuk lager.
Binnen de melkveehouderij nemen in 2023 de nonfactorkosten met 349.700 euro het grootste deel van de totale kosten in. De factorkosten liggen met 147.400 euro een stuk lager.
Binnen de vleesveehouderij nemen in 2022 de nonfactorkosten met 142.000 euro het grootste deel van de totale kosten in. De factorkosten liggen met 77.000 euro een stuk lager.
Binnen de varkenshouderij nemen in 2023 de nonfactorkosten met 657.300 euro het grootste deel van de totale kosten in. De factorkosten liggen met bijna 105.000 euro een stuk lager.
Vooral vleesveebedrijven zijn afhankelijk van rechtstreekse steun. Het aandeel rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen bedraagt bijna 56%. Akkerbouw- en melkveebedrijven volgen. Bij de glasgroenten is het aandeel rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen zeer laag.