Welke maatregelen kan de rundveesector nemen om de methaanemissie door pensvertering te verminderen?

De gevolgen van de klimaatverandering worden wereldwijd steeds groter. Zo worden jaar na jaar meer warmte- en neerslagrecords gebroken. De klimaatverandering is het gevolg van de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. De drie voornaamste broeikasgassen zijn koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). 

Met het klimaatakkoord in Parijs (2015) wil men internationaal de klimaatopwarming als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen beperken tot maximaal 1,5°C. Zowel op Europees als Vlaams niveau werden doelstellingen geformuleerd om deze globale doelstelling te kunnen realiseren. In het Vlaams energie- en klimaatplan 2021-2030 werd ook een traject vastgelegd voor de Vlaamse land- en tuinbouw. 

Methaan is verantwoordelijk voor de helft van de broeikasgasemissies in de Vlaamse land- en tuinbouw (figuur 1). De voornaamste methaanemissiebronnen in de Vlaamse land- en tuinbouw zijn verteringsprocessen bij herkauwers (69%) en emissies ten gevolge van mestopslag (31%). Methaan heeft een 28 keer hoger opwarmend vermogen dan koolstofdioxide maar blijft minder lang in de atmosfeer (10 à 12 jaar t.o.v. 100 tot duizenden jaren voor CO2).

In het Vlaams energie- en klimaatplan 2021-2030 zijn specifieke doelstellingen geformuleerd om de methaanemissie via pensvertering (enterische emissies) te reduceren. Aanvankelijk was de doelstelling -14% methaanemissiereductie in 2030 t.o.v. 2005, maar door een toename van de emissies afgelopen jaren werd dit ondertussen -24 % t.o.v. 2021. In absolute cijfers gaat het om een reductie van 10,7 of 17,9 kton CH4 tegen 2030 t.o.v. 2005 respectievelijk 2021.

Om deze doelstelling te realiseren werd er in 2019 door vijftien partners in de brede rundveeketen het Convenant Enterische Emissies Rundvee 2019-2030 (CEER) ondertekend. Hierin worden verschillende maatregelen uitgewerkt om de enterische emissies te reduceren. Deze maatregelen kunnen we indelen in 3 groepen: maatregelen die inzetten op veevoeding, bedrijfsmanagement en genetica.

Figuur 1 Aandeel broeikasgassen in landbouwsector 2021

Figuur 1 Aandeel broeikasgassen in landbouwsector 2021

Veevoeding

Het zijn de micro-organismen in de pens die verantwoordelijk zijn voor de vorming van methaan bij de vertering van het rantsoen. Afhankelijk van de voedermiddelen in het rantsoen produceren de micro-organismen meer of minder methaan. Het aanpassen van het rantsoen of het toevoegen van bepaalde additieven kan de methaanuitstoot van een rund verlagen. Er zijn voedermiddelen die bij de pensvertering minder methaan produceren of die componenten bevatten die de vorming van methaan afremmen. 

Gezien het klimaatprobleem een globaal probleem is, wordt er wereldwijd gezocht naar voedingstechnologieën om de methaanemissie bij rundvee te verminderen. Op basis van wetenschappelijke onderzoeksresultaten, voornamelijk bij melkvee maar in sommige gevallen ook bij vleesvee, zijn er momenteel voor Vlaanderen vier voedermiddelen en twee additieven goedgekeurd die kunnen ingezet worden om de methaanemissie bij onze Vlaamse runderen te verminderen. 

De methaanreducerende voedermiddelen zijn geëxtrudeerd of geëxpandeerd lijnzaad, koolzaadvet en de combinatie van bierdraf en koolzaadschroot, de additieven zijn nitraat en 3-NOP. Met uitzondering van bierdraf worden de voedermiddelen in de meeste gevallen via het krachtvoeder verstrekt. Dit geldt ook voor het additief nitraat, terwijl het additief 3-NOP via het krachtvoeder of mineralenvoeder kan toegediend worden. De dosis van deze methaanreducerende voedermiddelen/additieven is bepalend voor de methaanemissiereductie. Bij bierdraf en koolzaadschroot zijn ook nog extra voorwaarden gekoppeld aan de verhouding maïskuil/voordroogkuil en de samenstelling van het bierdraf en koolzaadschroot. Dit maakt deze voedermaatregel complexer dan de andere maatregelen om in de praktijk toe te passen. Combinaties van voedermiddelen en additieven zijn ook mogelijk, deze geven samen een hogere methaanemissiereductie. In tabel 1 kan je de dosis en andere rantsoenvoorwaarden van de verschillende methaanreducerende voedermiddelen en additieven terugvinden. 

Bij melkvee komen enkel de koeien in lactatie in aanmerking voor deze methaanreducerende voedermiddelen en/of additieven, bij vleesvee zijn dit alle dieren vanaf 6 maanden ouderdom. Bedrijven met dieren van het gemengd of dubbeldoel type kunnen de voedermaatregel voor vleesvee toepassen, en mits deelname aan melkproductieregistratie (MPR) de voedermaatregelen voor melkvee. 

De voedermiddelen lijnzaad, koolzaadvet en de combinatie bierdraf en koolzaadschroot hebben een hoge energie-inhoud. Om vervetting bij de koeien einde dracht te voorkomen, is het aangeraden om deze voedermiddelen enkel de eerste 200 dagen van de lactatie toe te dienen. Er moet dus voldoende aandacht besteed worden aan het maximaal vetgehalte van het rantsoen, zeker bij de opname van vers gras (mogelijks hoog gehalte aan vetzuren in vers gras). Een optimale melkproductie bekom je bij een totaal vetgehalte van 4 tot 6% vet op het totale rantsoen (droge stof basis). Een te hoog vetgehalte van meer dan 6% kan dan weer leiden tot negatieve effecten op de melkproductie. Door het hoger vetgehalte van het rantsoen kan de melkproductie stijgen maar het vetgehalte van de melk dalen. 

Pas je de voedermaatregel nitraat toe, dan dien je een deel van het voedereiwit in het rantsoen te vervangen door de nitraatbron. Het totale eiwitgehalte van het rantsoen mag immers niet verhogen om verhoogde stikstofemissies via de mest te vermijden. Er wordt aangeraden om de dosis van 1 % nitraat op droge stof basis van het totale rantsoen te hanteren. Bij deze dosis zijn er geen neveneffecten op melkproductie, eiwitgehalte, voederefficiëntie of droge stofopname. Bij hogere percentages dan 1% moet de dosis geleidelijk aan opgebouwd worden om nitrietvorming te vermijden. Bij beweiding zorg je ook voor een dosis van 1% nitraat, waarbij je moet opletten dat er niet te veel in één keer wordt gedoseerd om nitrietvorming te vermijden.

Bij toediening van 3-NOP is het belangrijk dat de dieren continu toegang hebben tot het voeder met 3-NOP, zodat ze gespreid over de dag 3-NOP kunnen opnemen. Anders verdwijnt het methaanreducerende effect volledig na enkele dagen. Ook bij beweiding moeten de dieren continu toegang hebben tot het voeder met 3-NOP.

Enkele methaanreducerende voedermiddelen, additieven en combinaties ervan komen in aanmerking voor de subsidiemaatregel ‘Ecoregeling voedermanagement bij rundvee’. Deze steun kan u jaarlijks aanvragen via de verzamelaanvraag. Bekijk zeker de randvoorwaarden van de voedermaatregel vooraleer u hiermee aan de slag gaat! Deze voorwaarden zijn terug te vinden op Ecoregeling: voedermanagement bij rundvee | Landbouw en Visserij (vlaanderen.be). U kan steun ontvangen voor de dieren die gedurende de toedieningsperiode dagelijks het methaanreducerend voedermiddel/additief toegediend krijgen. De toedieningsperiode is afhankelijk van de gekozen voedermaatregel (zie tabel 1). Voor 2024 zijn er 2 startdata mogelijk: 1 januari of 30 april. 

Tabel 1 Dosis en rantsoenvoorwaarden van methaanreducerende voedermiddelen en additieven - Maatregelen melkvee

Voedermaatregel

Dosis (per dier, dag)

Toedieningsperiode (vanaf 1ste dag na kalving)

Methaanreductie 

(per dier, dag)

Steunbedrag (€/dier, dag)1

3-NOP

1,35 g

Volledige lactatie2

-26%

0,18

Nitraat

1% van totale rantsoen (DS-basis)

Volledige lactatie2

-10%

0,10

Geëxtrudeerd/geëxpandeerd lijnzaad

Lijnzaad met 400 g vet waarvan 200 à 250 g alfa-linoleenzuur

200 d

-9%

0,11

Lijnzaad met 400 g vet waarvan 200 à 250 g alfa-linoleenzuur

150 d

-9%

-

Koolzaadvet

350 g

200 d

-5%

-

Bierdraf + koolzaadschroot

9,9 - 12,1% bierdraf van totale rantsoen (DS-basis)

4,4 - 5,4% bestendig koolzaadschroot

3,2 - 4% onbestendig koolzaadschroot

34 - 42% maïskuil 

20 - 24% graskuil

200 d

-8%

-

Nitraat + geëxtrudeerd/geëxpandeerd lijnzaad

1% nitraat van totale rantsoen (DS-basis) + Lijnzaad met 400 g vet waarvan 200 à 250 g alfa-linoleenzuur

Volledige lactatie2 nitraat + 200 DIM3 lijnzaad

-18,1% (200 DIM) en -10% (overige DIM)

0,21 (200 DIM) en 0,10

(overige DIM)

Nitraat + koolzaadvet

1% nitraat van totale rantsoen (DS-basis) + 350 g koolzaadvet

Volledige lactatie2 nitraat + 200 DIM3 koolzaadvet

-14,5% (200 DIM) en -10% (overige DIM)

0,34 (200 DIM) en 0,10

(overige DIM)

geëxtrudeerd lijnzaad + 3-NOP

Lijnzaad met 400 g vet waarvan 200 à 250 g alfa-linoleenzuur + 1,35 g 3-NOP

Eerste 200 d lijnzaad, daarna 3-NOP tot einde lactatie2

-9% bij lijnzaad en -26% bij 3-NOP

-

Tabel 1 Dosis en rantsoenvoorwaarden van methaanreducerende voedermiddelen en additieven - Maatregelen vleesvee

Voedermaatregel

Dosis (per dier, dag)

Toedieningsperiode (vanaf 1ste dag na kalving)

Methaanreductie 

(per dier, dag)

Steunbedrag (€/dier, dag)1

Voedermaatregel

Dosis (per dier, dag)

Toedieningsperiode 

Methaanreductie (per dier, dag)

Steunbedrag (€/dier, dag)4 

Nitraat

1% van totale rantsoen (DS-basis)

Het hele jaar vanaf de leeftijd van 6 maanden 

-8%

0,10

1 Om het aantal dieren en dagen te bepalen doet het Agentschap Landbouw en Zeevisserij beroep op de sanitelgegevens. Enkel runderen die in Sanitel geregistreerd zijn als vrouwelijk rund van het rastype melk of gemengd mits deelname aan MPR en die volgens hun kalfdatum lacterend zijn binnen de verbintenisperiode komen in aanmerking. Als volledige lactatieduur wordt gerekend met 355 dagen. 3 200 DIM: eerste 200 dagen in melk/lactatie 4 Om het aantal dieren en dagen te bepalen doet het Agentschap Landbouw en Zeevisserij beroep op de sanitelgegevens. Enkel runderen die in Sanitel geregistreerd zijn als een rund van het rastype vlees of gemengd en die minstens 6 maanden oud zijn binnen de verbintenisperiode komen in aanmerking.

Bedrijfsmanagement

De methaanemissie bij rundvee kan ook verminderen door in te zetten op een doordacht veestapel- en bedrijfsmanagement. Bedrijven die streven naar langleefbare melkkoeien moeten minder jongvee aanhouden om deze koeien te vervangen en hebben aldus een lager vervangingspercentage. Wanneer zij er ook in slagen om de vaarzen op jongere leeftijd voor het eerst te laten afkalven, kunnen zij het aantal stuks jongvee op het bedrijf nog verder beperken. 

Minder jongvee aanhouden resulteert niet alleen in een daling van de methaan- en andere emissies op het bedrijf, maar biedt ook economische voordelen. Het opfokken van een vaars is immers duur en kost gemiddeld €2254 volgens het landbouwmonitoringsnetwerk (LMN, 2022). 

De technische kengetallen uit het LMN 2022 tonen aan dat de sector op goede weg is, maar dat er vooral voor langleefbaarheid en leeftijd 1e kalving nog vooruitgang kan geboekt worden (zie tabel 2). 

Om de streefcijfers (tabel 2) te halen, is zowel een optimale jongvee-opfok als goede gezondheid en vruchtbaarheid bij de koeien aangewezen. Recent zijn via wetenschappelijk onderzoek verschillende aanbevelingen inzake jongvee-opfok, vruchtbaarheid, transitiemanagement, uier- en klauwgezondheid geformuleerd ter ondersteuning van de melkveehouders. Daarnaast zijn tools ontwikkeld om de veehouder te helpen met het monitoren van de groei van het jongvee of het samenstellen van een jongveerantsoen. Meer informatie over lopend en afgerond onderzoek in de melkveesector is terug te vinden op de website van: 

Vleesveebedrijven kunnen daarentegen streven naar een lagere slachtleeftijd van hun stieren. Door de voederbenutting te verbeteren, en zo de groei te stimuleren, kan de stier op een jongere leeftijd slachtrijp zijn. Een goede opvolging van de dieren waarbij veel aandacht moet gaan naar het samenstellen van een uitgekiend rantsoen zijn nodig om de groei en voederefficiëntie te optimaliseren. Dit kan tevens leiden tot een daling van de totale voederkosten per kg groei. De technische kengetallen uit het LMN 2018 en 2022 tonen aan dat ook hier nog op heel wat vleesveebedrijven verbetering mogelijk is. 

Tabel 2 Technische kengetallen van melkveebedrijven en vleesveebedrijven uit LMN 2018 en 2022 - Melkvee

Indicator

LMN 2018

LMN 2022

streefcijfer

Leeftijd reforme melkkoe (jaar)

5,22

5,25

>6

Vervangingspercentage (%)

31,36

30,31

<30

Leeftijd 1e kalving (maanden)

27,23

26,55

24

Aantal stuks jongvee per koe

0,79

0,78

0,75

Tabel 2 Technische kengetallen van melkveebedrijven en vleesveebedrijven uit LMN 2018 en 2022 - Vleesvee

Indicator

LMN 2018

LMN 2022

streefcijfer

Leeftijd verkochte stieren (maanden)

22,43

21,54

18 à 20 

De methaanemissiereductie van al deze maatregelen schuilt in de aanwezigheid van minder dieren. Maar wanneer de vrijgekomen plaatsen opgevuld worden door nieuwe dieren, zal er op bedrijfsniveau geen absolute reductie van enterische emissies plaatsvinden. 

De doelstelling voor de rundveesector is een reductie van de methaanemissie van 17 900 ton CH4 tegen 2030 t.o.v. 2021 realiseren. Bij een gemiddelde afkalfleeftijd van 26 maanden produceert één stuk jongvee in totaal 87 kg CH4 (van geboorte tot afkalven). Volgens Statbel zijn er in Vlaanderen 71 109 vaarzen, zowel van melk-, gemengd als vleestype, ouder dan 2 jaar. Wanneer de leeftijd 1e kalving met 1 maand vervroegt, dan vermindert de methaanuitstoot van deze vaarzen met 284 ton CH4. Wanneer een bedrijf met 100 melkkoeien erin slaagt om het gemiddeld vervangingspercentage van 30% naar 28% te brengen dan kunnen er 2 vaarzen minder gehouden worden en betekent dit een reductie van 174 kg CH4 voor dit bedrijf. In de veronderstelling dat het vervangingspercentage op alle melkveebedrijven met 2% daalt, zouden er 6792 vaarzen in Vlaanderen minder gehouden worden, wat een reductie van 591 ton CH4 betekent. 

Een stier produceert 70 kg CH4 (van geboorte tot slacht) bij een gemiddelde slachtleeftijd van 21,5 maanden. Wanneer dus 1 stier minder gehouden wordt, daalt de methaanuitstoot met ongeveer 70 kg CH4. Hoewel ruim de helft van de jonge stieren tussen 17 en 21 maanden geslacht worden, is nog steeds een derde ouder dan 21 maanden bij slacht (IVB-gegevens 2022). Indien deze groep stieren 1 maand vroeger zouden geslacht worden, dan bedraagt de reductie bijna 70 ton CH4. 

Noot: Reductiecijfers zijn berekend met emissiefactoren 2021 en hebben enkel betrekking op enterische emissies, methaanemissie uit mestopslag zijn niet meegeteld.

Genetica en selectie

De methaanemissie kan sterk verschillen van dier tot dier en is sterk genetisch bepaald. Uit onderzoek blijkt dat de erfelijkheidsgraad voor methaan 23% bedraagt. Momenteel voeren WUR en CRV volop onderzoek uit om fokwaarden voor methaanemissie te bepalen. Hiervoor verzamelen ze data van methaanemissies, productiegegevens, rantsoenen, afstammingsgegevens, gezondheid, … op 100 Nederlandse melkveebedrijven. In 2025 is het onderzoek afgerond en komen er fokwaarden voor methaanemissie beschikbaar. Door methaanemissie op te nemen in het fokdoel hoopt men de methaanemissie van de koe met 1% per jaar te kunnen verminderen. In Canada is een gelijkaardig onderzoek afgerond met als resultaat dat sinds midden 2023 sperma op de markt is van stieren die nakomelingen geven die minder methaan zouden uitstoten. 

Ook tussen veerassen zijn er verschillen in methaanuitstoot. Dubbeldoelrassen hebben een methaanuitstoot die lager is dan hoogproductief melkvee maar hoger dan hoogproductief vleesvee. Bedrijven die een dubbeldoel ras houden, hebben bij gelijke dierenaantallen een lagere absolute methaanemissie dan bedrijven met een hoogproductief melkveeras. Op vleesveebedrijven die kiezen voor een dubbeldoelras bij omschakeling naar melkvee zal de methaanemissie van het bedrijf wel stijgen (bij gelijke dieraantallen), maar in minder sterke mate dan bij omschakeling naar een hoogproductief melkveeras. Ook tussen de melkveerassen zijn er verschillen in methaanemissies: Jersey-koeien hebben een lagere methaanuitstoot dan Holstein-koeien. De lagere methaanemissies van deze rassen is te wijten aan de lagere bruto-energieopname om melk te produceren, deze is immers lager als gevolg van hun gemiddeld lagere melkproductie en/of onderhoudsbehoefte. Bovendien produceren dubbeldoelkoeien meer vlees en Jersey-koeien hebben een hoger vetgehalte dan Holstein-koeien. 

Hoever staan we? 

Voorlopig zitten we nog niet op schema om de doelstelling van het Convenant Enterische Emissies Rundvee 2019-2030 te halen. Integendeel, de methaanemissies zijn de laatste jaren nog gestegen. Ook de implementatie van de methaanreducerende voedermaatregelen komt moeilijk op gang. Ondanks de subsidie vanuit de Vlaamse overheid (pre-ecoregeling voedermanagement 2022) en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (ecoregeling voedermanagement 2023-2027) en de financiële, technische en logistieke ondersteuning van de partners van het CEER, passen slechts een kleine groep rundveehouders de voedermaatregelen reeds toe. Om deze redenen werd de ecoregeling voedermanagement bij rundvee bijgestuurd. Vanaf 2024 komen enkel nog de meest effectieve voedermaatregelen in aanmerking voor de ecoregeling voedermanagement en zijn de subsidiebedragen verhoogd (zie tabel 1). Tenslotte zijn de randvoorwaarden van enkele voedermaatregelen aangepast waardoor ze gemakkelijker en op meer bedrijven implementeerbaar zijn. 

In het Convenant Enterische Emissies Rundvee 2019-2030 is voorzien dat in 2025 de behaalde reductie wordt afgetoetst ten opzichte van de doelstelling, om te bepalen of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn. Deze evaluatie wordt vervroegd naar 2024. Maar het is nu reeds duidelijk dat extra inspanningen noodzakelijk zullen zijn om de vooropgestelde doelstelling (-24% t.o.v. 2021) tegen 2030 te realiseren. 

Wilt u uw steentje bijdragen maar zoekt u naar meer info en advies, neem dan een kijkje op het Rundveeloket of contacteer uw veevoederadviseur, rundveeconsulent, …! Ook loopt er momenteel een project ter begeleiding van rundveehouders bij toepassing van methaanreducerende voederstrategieën (zie kader).

Begeleiding bij toepassing van methaanreducerende voederstrategieën

In 2023 is het demonstratieproject ‘METHEEN – Meteen inzetten op de implementatie van methaanreducerende voederstrategieën bij melkvee’ opgestart met steun van de Vlaamse Overheid en de Europese Unie. Daarnaast zijn ook middelen via het Vlaams klimaatfonds ter beschikking gesteld om dit project bijkomend te versterken (‘METHEEN plus’). Om de toepasbaarheid in de praktijk te demonstreren krijgen 12 bedrijven dankzij deze projecten de kans om individueel opgevolgd, begeleid en geholpen te worden bij het starten met de methaanreducerende voedermaatregelen. Ook melkveehouders die nu al de voedermaatregel toepassen kunnen deelnemen aan het project. Samen met onderzoekers en adviseurs wordt naar oplossingen gezocht voor eventuele problemen of moeilijkheden. De ervaringen van de landbouwers zullen bovendien gedeeld worden via verschillende kanalen. Deze projecten lopen van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2025. 

Ben jij melkveehouder en wil je graag meedoen aan dit project of wil je graag op de hoogte gehouden worden van de resultaten? Stuur dan een mailtje naar evi.canniere@inagro.be.

Delen: