In de huidige omstandigheden houdt economische optimalisatie gewoonlijk in dat er gestreefd wordt naar een hoge zeugenproductiviteit, vooral door de keuzes op genetisch vlak. Hierdoor wordt men vaak geconfronteerd met zogenaamde boventallige biggen. Dat zijn biggen die bij de eigen moeder -zonder ingrijpen- niet over een functionele tepel beschikken. Op de meeste bedrijven wordt dit opgevangen door een combinatie van maatregelen: verleggen, inzetten van pleegzeugen of kunstzeugen, bijvoederen, enz. In deze tekst wordt wat dieper ingegaan op het inzetten van pleegzeugen.
Wat is een pleegzeug?
Een pleegzeug is een zeug waarvan de eigen biggen gespeend zijn, die nog voldoende melk geeft en die aan een aantal voorwaarden voldoet. Boventallige biggen van één of meerdere zeugen worden dan bij de pleegzeug gelegd. De pleegzeug kan in principe een zeug zijn uit een eerdere werpgroep, een zeug waarvan de eigen biggen vroeger gespeend zijn, of een reforme zeug.
Er worden twee types pleegzeugen onderscheiden:
- Pleegzeug in één stap:
De geselecteerde pleegzeug ontvangt de ca 1 dag oude biggen van zeugen met boventallige biggen.
- Pleegzeug in twee stappen:
Bij het “maken” van een pleegzeug in twee stappen wordt eerst een intermediaire pleegzeug gezocht, waarvan de biggen na 3 of 4 weken gespeend worden. Deze zeug krijgt de 4 à 7 dagen oude biggen van de eigenlijke pleegzeug met goede moedereigenschappen, die dan de ca 1 dag oude biggen van zeugen met boventallige biggen opvangt.
Bij voorkeur worden de zwaarste boventallige biggen bij de pleegzeug gelegd, zodat de lichtste biggen bij de eigen moeder blijven. In de praktijk blijken echter op veel bedrijven (ook) de lichtere biggen te worden weggehaald. Doel moet immers zijn de overlevingskansen van de lichtste biggen te verbeteren, in sommige gevallen biedt een pleegzeug betere zorg dan de eigen moeder. Optimaal is de biggen pas weg te nemen nadat ze biest hebben opgenomen bij de moeder (ev. met toepassing van alternerend zogen) én vóór de tepelrangorde is bepaald. Dat is concreet tussen 24 en 36u na de geboorte. Er wordt ook aangeraden de pleegzeug evenveel pleegbiggen te laten zogen als ze daarvoor had.
Eigenschappen van een ideale pleegzeug
Een ideale pleegzeug
- Heeft voldoende functionele tepels (liever 16 dan 14)
- Heeft goed gevormde tepels (liever smal en lang)
- Heeft niet te ver uiteen staande tepelrijen
- Heeft een eerder vlakke lactatiecurve
- Is gezond, heeft een goede eetlust en is in goede conditie
- Is een goede moeder, niet agressief en niet gestresseerd en heeft een rustig temperament.
Een deel van deze eigenschappen worden vooral teruggevonden bij zeugen met een laag worpnummer. Om die reden wordt het gebruik van oudere (reforme) zeugen soms afgeraden, hoewel ze in de praktijk ook vaak worden ingezet.
Nadelen
Net zoals bij verleggen neemt de kans op verslepen van ziekten toe door het gebruik van pleegzeugen en dus het mengen van dieren. Bovendien gaat er ook stress mee gepaard, wat nadelig kan zijn voor het immuunsysteem. Als er een onevenwicht is tussen de melkbehoefte van de nieuwe biggen en de melkgift van de zeug kan dit pijnlijk zijn voor de pleegmoeder en er toe leiden dat de nieuwe biggen worden verstoten, de melkgift stopt of de zeug teveel aan conditie verliest. Pijnstilling kan eventueel soelaas bieden en de conditie van de zeug zelf en van haar uier en tepels moet worden opgevolgd.
Er zullen extra (dure) kraamhokken nodig zijn, of een aparte afdeling voor pleegzeugen. Het gebruik van pleegzeugen doet bovendien de gemiddelde worpindex dalen. Als een deel van de biggen vroeger gespeend wordt, kan het gemiddelde speengewicht dalen. De bedrijfsprestaties zullen door optimale inzet van pleegzeugen echter normaalgezien verbeteren.
Veel geciteerde nadelen zijn het extra gewichts- en conditieverlies bij de pleegzeugen en de mogelijke negatieve consequenties voor hun eventuele volgende worp. In de praktijk hoeft dit echter niet het geval te zijn, als de juiste pleegzeugen worden ingezet en hun conditie goed wordt opgevolgd.
Voordelen
Verleggen (balanceren) in functie van uniformiteit (qua aantal biggen per zeug en qua gewichten binnen tomen), zal bij hoge worpgetallen niet meer volstaan omdat er voor de groep onvoldoende tepels beschikbaar zijn. De vuistregel is meestal één big per tepel, hoewel er ook succesvolle opfok bij zeugen mogelijk is met meer biggen dan tepels. Is er echter een te groot onevenwicht, dan zijn bijkomende maatregelen nodig. Het gebruik van kunstzeugen en dus moederloze opfok wordt bekritiseerd vanuit welzijnsoogpunt en brengt bovendien naast de investeringskosten ook relatief hoge kosten voor de melkvervangers mee. Een pleegzeug biedt daarentegen het voordeel dat de biggen op een natuurlijke manier worden grootgebracht. Moedermelk is gewoonlijk de meest kosteneffectieve en arbeidsbesparende manier van voederen. Bovendien kan een productieve zeug extra benut worden.
Aantal pleegzeugen
In de praktijk blijkt er veel verschil te zijn qua aantallen pleegzeugen (van enkele procenten tot meer dan 20%). Het is duidelijk dat, bij een gegeven aantal kraamhokken, een te hoog aandeel pleegzeugen resulteert in een kleiner aantal gespeende biggen per kraamhok. Dit te hoog aandeel kan in sommige gevallen al bereikt zijn bij 10% pleegzeugen, zelfs als er 2 extra biggen per worp kunnen gespeend worden. Anderzijds kan een te laag aandeel pleegzeugen ook suboptimaal zijn, als daardoor de uitval te hoog uitvalt. Het optimale aandeel pleegzeugen dient altijd bedrijfsspecifiek te worden bepaald.
Het economisch plaatje
Het gebruik van pleegzeugen komt met een kostenplaatje. Een vereenvoudigde berekening, waarbij geen rekening wordt gehouden met potentieel betere prestaties, wordt weergegeven in volgende tabel. Alle getallen zijn fictief en dienen vervangen te worden door specifieke bedrijfsdata. De vaste kosten bestaan uit de kosten die gepaard gaan met de extra investering in een kraamhok, meer bepaald afschrijvingen, intresten en onderhoud. Het toegepaste wekensysteem bepaalt het aantal bezettingen per jaar, bij een driewekensysteem is dit bv. 8,67 keer per jaar. De variabele kosten worden ook per benutting (worp) berekend. Ze bestaan uit het zeugenvoeder, de gemiste productie, en andere variabele kosten zoals water en energie. Pleegzeugen brengen ook extra arbeid met zich mee: voorbereiding van het kraamhok, selecteren van de zeug, verplaatsen van zeug en biggen, extra opvolging enz.
Aantal biggen |
13 |
- |
- |
- |
---|---|---|---|---|
Vaste kosten |
- |
- |
- |
€ |
Investering extra kraamstal (€) |
6000 |
- |
- |
- |
Afschrijving |
5% |
- |
- |
300 |
Intresten |
3% |
- |
- |
180 |
Onderhoud |
1% |
- |
- |
60 |
Vaste kosten per jaar |
- |
- |
- |
540 |
Aantal bezettingen/jaar (afh. v. wekensysteem) |
8,67 |
- |
- |
- |
Vaste kosten per bezetting |
- |
- |
- |
62,28 |
Variabele kosten |
kg |
dagen |
€ |
- |
Voederkost zeug (lactovoer) |
5 |
24 |
0,4 |
48 |
Niet productieve dagen |
- |
21 |
5 |
105 |
Water en energie |
- |
- |
- |
15 |
Variabele kosten per bezetting |
- |
- |
- |
168 |
Arbeidskosten |
u |
€/u |
- |
- |
Extra uren (selecteren zeug, verplaatsingen, extra controle,…) |
1,5 |
15 |
|
22,5 |
Totale arbeidskosten per bezetting |
- |
- |
- |
22,5 |
Totale kosten per bezetting |
- |
uitval |
- |
252,78 |
Totale kosten per gespeende big |
13 |
8% |
11,96 |
21,14 |
De economische evaluatie is echter pas compleet als ook de baten in rekening worden gebracht en als wordt vergeleken met andere mogelijke opvangmethodes voor boventallige biggen. Bovendien moet dit steeds zo specifiek mogelijk gebeuren in functie van het bedrijf in kwestie. Uit dergelijke analyses blijkt vaak dat pleegzeugen economisch rendabel (kunnen) zijn, als het potentieel qua betere bedrijfsprestaties hierdoor ook effectief wordt waargemaakt.
Figuur 1 Het kraamstalmanagement is er op gericht zoveel mogelijk levend geboren biggen te spenen, bij voorkeur bij de eigen moeder of bij een pleegmoeder
Suzy Van Gansbeke (2024), Agentschap Landbouw en Zeevisserij