Arbeidsbehoefte en belang
Arbeid is een niet onbelangrijke productiefactor op een varkensbedrijf. Werk door derden vertegenwoordigt ca 2% van de totale kosten exclusief eigen arbeid. Tellen we er de vergoeding voor eigen arbeid bij, dan vertegenwoordigt deze ca 13% van de totale kosten (LARA 2018, data 2016). Het is duidelijk dat bv. voederkosten veel meer doorwegen, maar de variatie in arbeidskosten is veel groter dan in voederkosten. Met andere woorden, er is op het vlak van arbeid meer te winnen (of te verliezen) dan je zou aannemen louter op basis van het aandeel in de totale kost.

Bron: Agentschap Landbouw en Zeevisserij, LARA 2018
(Recente cijfers zie Landbouwrapport 2024 (LARA) | Landbouw & Visserij)
Uit de resultaten van de grootscheepse enquête “Wat denkt de varkenshouder?” van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, waaraan in 2016 bijna 1.200 varkenshouders deelnamen, weten we dat de arbeid op varkensbedrijven in grote mate familiaal is. Gemiddeld werken - uitgedrukt in voltijdse equivalenten (VTE) - 1,6 familiale arbeidskrachten op de varkensbedrijven van de respondenten. Voor 39% van de bedrijven is het aantal VTE’s kleiner of gelijk aan één terwijl 45% over meer dan anderhalve VTE beschikt. 16% van de bedrijven zet niet-familiale arbeid in, in 65% van de gevallen alleen op piekmomenten. 35% wordt tewerkgesteld in vaste dienst. 20% van de bedrijfsleiders werkt echter zelf ook deel- of voltijds buitenshuis. Ook 44% van de eventuele partners is extern tewerkgesteld.
Bij bedrijven waar niet-familiale arbeid wordt ingezet, is die vrij substantieel. In het geval van niet-familiale arbeid in vaste dienst gaat het, gemiddeld, om 1,6 voltijdse arbeidskrachten (VTE). In 47% van de gevallen gaat het om meer dan 1 VTE. Voor niet-familiale arbeid op piekmomenten is de mediaan voor het aantal mandagen per maand gelijk aan vier. Voor 19% gaat het om 1 dag of minder per maand, voor 27% is dat meer dan vijf dagen per maand.

Bron: Agentschap Landbouw en Zeevisserij, enquête varkenshouders, 2016
De varkenshouderij in Vlaanderen kan dus nog steeds getypeerd worden als hoofdzakelijk familiaal van aard, waarbij de varkenshouder en zijn/haar gezin niet alleen leiding geeft en stuurt, maar ook uitvoert. De Nederlandse en de Deense sector zijn eerder voorbeelden van patronale systemen, waar de tewerkstelling door derden belangrijker is en de varkenshouder eerder een manager wordt. Een derde model is het industrieel systeem van bv. Spanje waar exploitaties in hoge mate gegroepeerd of geïntegreerd zijn, ook de managers betaalde werknemers zijn en het kapitaal zowel van binnen als van buiten de landbouw komt. Deze modellen komen natuurlijk ook in Vlaanderen voor maar zijn niet het meest typerend.
Arbeidsbehoefte wordt vaak uitgedrukt in benodigde uren/zeug.jaar of benodigde uren/vleesvarken. In het kader van Interpig wordt bv. voor België een gemiddelde arbeidsbehoefte van 10,67 uur per zeug per jaar gerapporteerd, dit is inclusief familiale arbeid, administratie en opfok. Veel data rond arbeidsbehoefte zijn gebaseerd op boekhoudresultaten waarbij het aantal ingezette arbeidsuren eerder wordt ingeschat dan effectief gemeten. In het kader van het demonstratieproject “Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid” (2014) zijn er daarentegen wel gedurende enkele weken arbeidstijdmetingen gedaan op een beperkt aantal praktijkbedrijven. Hierbij werd enkel effectieve arbeidstijd gemeten, geen looptijden en geen handelingen die minder dan een kwartier vergden. Hieruit bleek een gemiddelde arbeidstijd van ca 1 minuut per zeug per dag, wat overeenkomt met ca 6 uur per zeug per jaar.

Bron: Interpig, 2019
Bepalende factoren
De arbeidsbehoefte varieert sowieso sterk tussen bedrijven. Bedrijfsgrootte wordt daarbij vaak gezien als een belangrijke bepalende factor. Hoe groter het bedrijf, hoe efficiënter de arbeid in theorie zou kunnen benut worden. Er zijn echter meerdere factoren die een rol spelen, zoals productieniveau en genetica, bedrijfsstructuur (bv. aantal locaties en stallen), mate van automatisering en van mechanisering en toegepast meerwekensysteem.
Algemeen wordt aangenomen dat ten opzichte van een éénweeksysteem een driewekensysteem 10% minder arbeid vergt en een vierweken- en vijfwekensysteem nog meer arbeid besparen. De arbeid gaat echter bij die laatste systemen met meer pieken gepaard. Zo is bij een driewekensysteem het verschil tussen de gemiddelde dagelijkse arbeid in de drukste week ten opzichte van de minst drukke week minder dan 50 minuten, terwijl dat bij een vier- en een vijfwekensysteem oploopt tot respectievelijk twee en anderhalf uur.

Arbeidsbesparing
Kijken we naar de verdeling van de arbeid op een zeugenbedrijf per diercategorie, dan gaat het merendeel van de arbeid naar de kraamafdeling, namelijk 45 tot 50%. Biggenafdeling, algemene/overige arbeid, dekafdeling en drachtige zeugenafdeling volgen met respectievelijk 15-25%, 8-15%, 10-11% en 7-10%. In de kraamafdeling zijn de belangrijkste werkzaamheden (1) de biggenbehandelingen (zoals bv. castreren, staarten couperen, ijzerinjectie, eventueel antibiotica toedienen, oormerken plaatsen, navels ontsmetten), gevolgd door (2) alles wat met diercontrole te maken heeft. Daarna komen qua belang de activiteiten (3) reinigen, (4) transport, (5) werpen en (6) voederen, die elk ongeveer even grote arbeidstijden vereisen.

Om op arbeid te besparen is het dus aangewezen eerst de activiteiten in de kraamstal onder de loep te nemen. Ook al zijn deze handelingen moeilijk of niet te automatiseren of te vereenvoudigen zonder in te boeten op de resultaten kan het bv. wel lonen looplijnen en de opslagplaatsen van materialen in kaart te brengen en te checken op onnodig tijdverlies. Ook protocollen kunnen helpen routineus en snel te werken.
Om te besparen op arbeidskosten heb je globaal volgende opties : (1) het verhogen van de arbeidsproductiviteit door bv. stal- en erfconcept en –inrichting, automatisering en arbeidsorganisatie en –efficiëntie (kenmerken van een goede bedrijfsleider) en (2) bij werk door derden het toepassen van de meest optimale tewerkstellingsvormen.
Investeringen gericht op arbeidsbesparing zijn in de varkenshouderij veel minder evident dan bv. in de melkveehouderij waar het melken een dagelijkse taak is die een groot deel van de arbeidstijd vergt en die ook nog goed te automatiseren is. Voederen is op professionele varkensbedrijven al grotendeels geautomatiseerd. Op bedrijven waar arbeid een knelpunt wordt kan eventueel worden overwogen te investeren in bv. een reinigingsrobot, sorteerstations, berigheidsherkenning, automatische zoekberenpoortjes of elektronische dierherkenning. Ongetwijfeld zullen de volgende jaren meer en meer toepassingen op het vlak van smart farming op de markt komen waardoor ook op grotere bedrijven individuele dieren of groepen dieren efficiënt en nauwkeurig kunnen worden opgevolgd.
Bij het bouwen van een nieuwe stal is het belangrijk goed na te gaan of extra ruimte in de vorm van controlegangen (bv. in de kraamstal) de meerkost eventueel waard kan zijn. Ook de exacte locatie van de nieuwe stal op het bouwblok, vooral ten opzichte van bestaande stallen, zal bepalend zijn voor de arbeidsefficiëntie. Dit uiteraard binnen de beperkingen opgelegd door de vergunningverlener.
Andere te overwegen stalonderdelen of -kenmerken zijn: hetzij volwaardige hygiënesluizen hetzij lavabo’s (al of niet met boilers) of laarzenreinigers op meerdere strategische plaatsen, bergruimtes voor materiaal dicht bij de toepassingsplaatsen, doordachte afvoersystemen van (reinigings-)water en andere vloeistoffen en biggendeurtjes waardoor biggen rechtstreeks van kraamstal naar batterij kunnen worden verplaatst.
Waar arbeid een knelpunt wordt maar (bijkomende) tewerkstelling van derden niet aan de orde is kan overwegen bepaalde taken uit te besteden: bv. reinigen en ontsmetten, transport, ongediertebestrijding of administratie.
Besluit
Zeker op de bedrijven (19%) waar arbeid door derden wordt ingezet of waar de bedrijfsleider (20%) of zijn of haar partner (44%) buitenshuis werkt is het van belang de arbeidsbehoefte onder controle te houden. Arbeidsbesparing zal – tussen bouwfases in- eerder op het vlak van organisatie en (vereenvoudiging van het) management mogelijk zijn dan door investeringen. Bij het bouwen zelf is het zaak goed af te wegen waar iets meer ruimte of een andere locatie de looplijnen en de efficiëntie kunnen ten goede komen.
Suzy Van Gansbeke, Agentschap Landbouw en Zeevisserij