Welke bedrijfskenmerken gaan gepaard met een hoog bruto saldo op varkensbedrijven?

In de bedrijfseconomische boekhouding is het bruto saldo gelijk aan het verschil tussen de opbrengsten en de variabele kosten. Dit verschil moet de varkenshouder in staat stellen de vaste kosten te betalen, de eigen arbeid te vergoeden en liefst nog een vergoeding over te houden voor zijn ondernemerschap (winst). Het bruto saldo zelf is dus niet beïnvloed door vaste kosten zoals investeringen en door de vergoeding voor eigen arbeid. Een negatief bruto saldo houdt in dat de opbrengsten zelfs niet volstaan om de variabele kosten te dragen en is bedrijfseconomisch rampzalig. Een positief bruto saldo houdt in dat de opbrengsten volstaan om alle variabele kosten en minstens een deel van de vaste kosten te betalen. Het bruto saldo is dus een belangrijk economisch kengetal.

In volgende grafieken is het bruto saldo van de gesloten bedrijven in het LandbouwMonitoringsNetwerk (LMN) van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij telkens weergegeven per gemiddeld aanwezige zeug, voor de jaren 2019 (een goed varkensjaar), 2020 en 2021 (minder goede varkensjaren), in functie van een aantal specifieke parameters (kenmerken). Houd er rekening mee dat deze verbanden correlaties of associaties weergeven, geen causaliteit (oorzakelijk verband). Of met andere woorden: een positieve correlatie (hoe hoger parameter X, hoe hoger het bruto saldo) of een negatieve correlatie (hoe lager de parameter, hoe hoger het bruto saldo) wil niet zeggen dat de parameter effectief een hoog respectievelijk laag bruto saldo veroorzaakt. De parameter in kwestie en het bruto saldo hebben wel een verband zoals bijvoorbeeld een gemeenschappelijke oorzaak, bv. de mate van vakmanschap van de varkenshouder. De blauwe kruisjes in de grafieken geven één bedrijf in één van de vermelde boekjaren weer, de zwarte lijn is de trendlijn. Hoe dichter de puntenwolk bij de lijn ligt, hoe sterker de correlatie is.De (slecht leesbare) absolute waarden zijn in deze analyse van minder belang, belangrijker zijn de verbanden tussen de parameters.

1 Parameters die positief gecorreleerd zijn met het bruto saldo

1.2 Productiegetal

Is een hoog productiegetal zaligmakend? Een hoog productiegetal resulteert uit een grote toom (onder andere bepaald door de keuze van de genetica), lage uitval (onder andere als gevolg van goed management en aangepaste infrastructuur) en een hoge worpindex (onder andere door goed management dat resulteert in minder verliesdagen en door snel spenen). Uit onderstaande grafieken blijkt dat voor een gemiddeld bedrijf een hoog productiegetal gepaard gaat met een hoog bruto saldo. Er is echter ook veel variatie tussen bedrijven en tussen jaren. De rode lijn geeft ter illustratie daarvan een bruto saldo van 1000 euro per gemiddeld aanwezige zeug weer. Op of zeer dicht bij de lijn bevinden zich in de wolk vier punten: dit saldo komt dus voor zowel bij een productiegetal tussen 12 en 14, tussen 22 en 24, tussen 30 en 32 als tussen 38 en 40. 

De grafiek voor het jaar 2019 alleen, dat een goed varkensjaar was, toont een nog duidelijker en sterker verband, ook vergeleken met 2020 en met 2021. De trendlijn is zowel steiler (in vergelijking met een vlakkere lijn gaat een stijging van het productiegetal gepaard met een hogere stijging van het bruto saldo) als beter passend bij de individuele punten (de determinatiecoëfficiënt R² is hoger). Het is dus gemiddeld nog steeds een realiteit dat bij het standaard verdienmodel bedrijven economisch noodgedwongen gestuurd worden in de richting van hoge producties. Dat geldt echter niet persé voor alternatieve verdienmodellen en voor elk individueel bedrijf op elk moment. Bovendien zijn op een gesloten varkensbedrijf niet de biggen het “eindproduct”, wel de kilo’s voortgebracht vlees. Het einddoel blijft de verkoop uit vleesvarkens, maar ook die parameter is sterk positief gecorreleerd met het productiegetal.

Figuur 1 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs productiegetal

Figuur 1 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs productiegetal, (2019-2020-2021) [y= 349,46 + (36,66,81 * x), R²= 0,060]

Figuur 2 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs productiegetal

Figuur 2 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs productiegetal, (2019) [y= 458,18 + (81,20 * x), R²= 0,75]

1.2 Dagelijkse groei

De dagelijkse groei van de vleesvarkens lijkt positief gecorreleerd met het bruto saldo, voor de dagelijkse groei van de biggen is dit minder het geval. De trendlijn past echter vrij slecht bij de individuele punten. Hoe hoger de dagelijkse groei, hoe korter de rondeduur en hoe efficiënter de dierplaatsen (en andere vaste kosten) worden benut. Dat weerspiegelt zich echter niet in het bruto saldo, wel in kengetallen waarin ook de vaste kosten zijn meegenomen zoals arbeidsinkomen of netto saldo. Mogelijk speelt ook het vakmanschap en de kwaliteit van het management een rol. Wie goede groeicijfers haalt, slaagt er wellicht ook eerder in opbrengsten te maximaliseren en variabele kosten te beheersen. Niet alleen de gemiddelde dagelijkse groei is van belang, ook de variatie tussen dieren of met andere woorden de homogeniteit van de groepen. Zo is in het geval van homogene groepen (dus met vergelijkbare gewichten) het handhaven van een strikt all-in-all out regime minder uitdagend door het ontbreken van achterblijvers. Dit brengt een lager risico op verslepen van kiemen mee en dus ook minder risico op groeiachterstand door infectieuze ziektes.

Figuur 3 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs dagelijkse groei vleesvarkens

Figuur 3 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs dagelijkse groei vleesvarkens, (2019-2020-2021) [y= 319,97 + (-1,30 * x), R²= 0,023]

1.3 Dierenartskosten

In deze grafiek zijn de dierenartskosten weergegeven als een negatief getal. Hoewel de lijn dus dalend is, geeft dit dus ook een positieve correlatie weer. Of met andere woorden: hogere bruto saldi gaan gemiddeld dus eerder met hogere dierenartskosten gepaard dan met lagere dierenartskosten. Het aandeel van dierenartskosten in de totale kosten is evenwel eerder gering. De positieve correlatie suggereert dat kostenbesparing op dit vlak niet gepaard gaat met betere economische resultaten. Hoge dierenartskosten lijken dus niet persé te wijzen op een slechte diergezondheid, maar mogelijk eerder op een hoge mate van preventieve gezondheidszorg.

Figuur 4 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs dierenartskosten

Figuur 4 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs dierenartskosten, (2019-2020-2021) [y= 327,02 + (-2,12 * x), R²= 0,029]

1.4 Worpindex en rotatiecoëfficiënt

Worpindex en rotatiecoëfficiënt zijn beide parameters voor de efficiëntie waarmee respectievelijk de zeugenstapel en de vaste kosten zoals dierplaatsen worden ingezet.

De worpindex (aantal worpen/zeug.jaar) wordt beïnvloed door de totale cyclusduur. De cyclusduur omvat de drachtduur, de lactatieduur (afhankelijk van het gekozen wekensysteem en de speenleeftijd), het interval spenen-bronst en de verliesdagen. De drachtduur toont relatief weinig variatie, de andere factoren zijn in hogere mate te controleren door de varkenshouder. De worpindex neemt toe naarmate de lactatieduur en dus ook de speenleeftijd daalt. Te jong spenen is echter niet aan te raden. Het interval spenen-bronst wordt beïnvloed door genetica, voeder, stress en andere omgevingsfactoren. Het aantal verliesdagen per afgevoerde zeug is het verschil tussen de afvoerdatum en de laatste speendatum van de zeug. Bij de aanblijvende zeugen is het belangrijk te streven naar een succesvolle eerste inseminatie na het spenen, bv. door een goed dekmanagement. Ook terugkomers na een geslaagde inseminatie doen de worpindex dalen, dit kan bv. het gevolg zijn van (hitte)stress of slechte lichaamsconditie.

De rotatiecoëfficiënt is het aantal vleesvarkensrondes per jaar, en dus de verhouding 365 dagen/afmestdagen. Een rotatiecoëfficiënt van 2,6 komt dus overeen met een rondeduur van 140 dagen. De rotatiecoëfficiënt wordt bepaald door het startgewicht, het eindgewicht en de groei.

Figuur 5 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs worpindex

Figuur 5 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs worpindex, (2019-2020-2021) [y= 653,73 + (560,26 * x), R²= 0,037]

Figuur 6 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs rotatiecoëfficiënt

Figuur 6 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs rotatiecoëfficiënt, (2019-2020-2021) [y= 210,00 + (28447,64 * x), R²= 0,037]

2 Parameters die negatief gecorreleerd zijn met het bruto saldo

2.1 Voederconversie

Aangezien voederkosten de grootste kostenpost vertegenwoordigen op een varkensbedrijf, wordt voederconversie beschouwd als één van de belangrijkste parameters. Voederconversie is de verhouding tussen het verdeelde voeder en de gerealiseerde groei. Om voederconversie te optimaliseren (dus te minimaliseren) kan hetzij de teller worden verlaagd (minder voeder) en/of de noemer worden verhoogd (hogere groei). Het verdeelde voeder is de som van het opgegeten voeder en het verspilde voeder. De gerealiseerde groei is het verschil tussen het gewicht bij verkoop en het startgewicht. De voederconversie wordt dus niet alleen bepaald door de voederefficiëntie op dierniveau (onder andere bepaald door genetica, voeder- en ander management, bv. op het vlak van stalklimaat en ziektepreventie), maar ook door voederverspilling (o.a. bepaald door voederbakinstellingen) en sterftepercentage. De technische parameter voederconversie kan worden omgezet naar en economische parameter door ook de voederkost in rekening te brengen en dus de verhouding voederkost/groei te bepalen.

Figuur 7 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs voederconversie

Figuur 7 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug) vs voederconversie, (2019-2020-2021) [y= 2366,25 + (-658,54 * x), R²= 0,059]

2.2 Sterftepercentage

Gemiddeld geldt dat hoe hoger het sterftepercentage bij de levend geboren biggen is, hoe lager het bruto saldo zal zijn. Ook om ethische en welzijnsredenen moet een zo laag mogelijk sterftepercentage betracht worden. In het geval van hoogproductieve zeugen zullen daarvoor maatregelen noodzakelijk zijn om boventallige biggen (meer biggen dan functionele spenen) op te vangen: alternerende biestopname, inzetten van pleegzeugen, verleggen van biggen, bijvoederen e.a.

Figuur 8 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug vs sterftepercentage levend geboren biggen (2019-2020-2021)

Figuur 8 Bruto saldo (per gemiddeld aanwezige zeug vs sterftepercentage levend geboren biggen (2019-2020-2021) [y= 878,60 + (-19,04 * x), R²= 0,022]

Besluit

De reële LMN-data bevestigen in de meeste gevallen de verwachte correlaties tussen technische kengetallen en bruto saldo. Correlaties wijzen echter niet noodzakelijk op oorzakelijke verbanden en zijn in dit geval ook eerder aan de zwakke kant. De grote variatie tussen bedrijven (en jaren) blijkt duidelijk uit de sterke verstrooiing van de punten in de puntenwolken ten opzicht van de trendlijn. 

Geïnteresseerd in cijfers? 

Bezoek zeker eens de cijferwebsite van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij Landbouwcijfers Vlaanderen: cijfers over de Vlaamse landbouw en zeevisserij . Data uit het LandbouwMonitoringsNetwerk (LMN) zijn te vinden in de rubriek DATA – Bedrijfseconomische resultaten bedrijfstakken. 

Gratis bedrijfseconomische boekhouding

Een bedrijfseconomische boekhouding geeft inzicht in uw landbouwbedrijf en de bedrijfstakken binnen uw bedrijf. Het verzamelde cijfermateriaal – van technische kengetallen tot bedrijfseconomische resultaten - helpt u om uw bedrijf beter te beheren en de juiste beslissingen te nemen. Bent u geïnteresseerd in een gratis bedrijfseconomische boekhouding met de garantie van anonimiteit en vertrouwelijkheid? Surf dan naar  www.vlaanderen.be/landbouw/boekhouding of neem contact op via bedrijfsboekhouding@lv.vlaanderen.be.

Suzy Van Gansbeke, Margo Daelemans en Goedele Vrints (2023) – Agentschap Landbouw en Zeevisserij

Delen: