Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) regionaliseert een aantal instrumenten en maatregelen:
- meerjarenplannen;
- teruggooiplannen;
- aanwijzing van herstelgebieden voor visbestanden;
- instandhoudingsmaatregelen om te voldoen aan de verplichtingen uit de EU-milieuwetgeving.
Waar regionalisering mogelijk is, kunnen EU-landen met een rechtstreeks belang in het beheer beslissen om gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen bij de Europese Commissie. Zo kunnen ze helpen de doelstellingen van de bovengenoemde maatregelen te realiseren. De gemeenschappelijke aanbevelingen moeten aan volgende voorwaarden voldoen:
- verenigbaar zijn met de doelstellingen van het GVB, het toepassingsgebied en het doel van de betreffende maatregelen of plannen;
- ten minste even streng zijn als de maatregelen van de EU-wetgeving;
- de EU-lidstaten moeten de betrokken adviesorganen raadplegen over de gemeenschappelijke aanbevelingen voordat ze die bij de commissie indienen.
Als al deze voorwaarden voldaan zijn, kan de commissie beslissen om deze gemeenschappelijke aanbevelingen om te zetten in EU-wetgeving. Die zal dan op alle exploitanten van toepassing zijn.
België heeft zeer verspreide visgronden en is daardoor actief in drie regionale groepen:
- de Noordzee,
- de Noordwestelijke wateren;
- de Zuidwestelijke wateren.
Door de decentralisering van de besluitvorming zou de regelgeving in de toekomst beter aangepast moeten zijn aan de bijzonderheden van een bepaalde visserij in een welbepaald gebied.
De sector en andere belanghebbenden zijn bovendien meer betrokken bij de regionale besluitvorming via adviesraden. Via deze adviesraden (Advisory Councils) kunnen zij hun stempel drukken op het nieuwe beleid en gerichte aanbevelingen doen die de toets van de praktijk doorstaan. De nieuwe adviesraad voor de markten (Market Advisory Council – MAC) moet bovendien de productie beter helpen afstemmen op de vraag.