Windmolens op een landbouwbedrijf: rendabel of niet?

Tijdens de Veetournee studiedag op 7 juli 2022 op de  Vives Campus te Kortrijk werd door Pieter Vercruysse (Inagro) een sessie gegeven over het plaatsen van windmolens op een landbouwbedrijf. De presentatie was een co-productie met Laurens Vandelannoote (Boerenbond) in het kader van Enerpedia.

Groot – groter - grootst

Op basis van de ashoogte en het vermogen wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote windmolens (of windturbines). Een kleine windmolen heeft bijvoorbeeld een ashoogte van minder dan 15 m. Een grote windmolen heeft een vermogen van meer dan 300kW. De overige windmolens (> 15 m ashoogte én ≤ 300 kW vermogen) zijn dan middelgroot. Grote windmolens zijn voorbehouden voor energieproducenten en leveren een aanzienlijke bijdrage aan de energieproductie. Kleine windmolens worden geplaatst in functie van het eigen energieverbruik van een woning of een bedrijf. Middelgrote windmolens leunen eerder aan bij de grote windmolens. Voor een landbouwbedrijf zijn dus vooral kleine en eventueel middelgrote windmolens een optie.

Locatie – locatie - locatie

Het is een boutade in de wereld van het vastgoed: locatie is allesbepalend. Dat geldt zeker ook voor een windmolen. Het is de jaarlijkse gemiddelde windsnelheid op de locatie waar de windmolen gebouwd wordt die de rendabiliteit in hoge mate bepaalt. Het vermogen van de windmolen is namelijk recht evenredig met de derde macht van de windsnelheid. Dat wil zeggen dat als de windsnelheid verdubbelt, het vermogen acht keer hoger wordt, maar ook dat als de windsnelheid halveert het vermogen tot een achtste herleid wordt.

De gemiddelde windsnelheid is in Vlaanderen niet evenredig verdeeld. De wind komt overwegend uit het ZW en de gemiddelde windsnelheid neemt door wrijving met de grond af van 6 à 7 m/s aan de kust tot 2,5 à 3 m/s in grote delen van Limburg. Door de UGent (www.windkracht13.be) werden windkaarten opgemaakt voor verschillende hoogtes (15, 20, 30 en 40 m) die overeenkomen met frequent voorkomende ashoogtes van windmolens. Figuur 1 toont deze kaart voor een ashoogte van 15 m. Hieruit kun je afleiden dat voor een kleine windmolen aan de kust, waar de windsnelheid gemiddeld 2 à 3 keer zo hoogt ligt als in Limburg, het potentieel vermogen minstens 8 keer hoger ligt dan voor een windmolen in het oosten van Vlaanderen.

Figuur 1 Gemiddelde jaarlijkse windsnelheid op 15 m in Vlaanderen Bron Windkracht13.png

Figuur 1 Gemiddelde jaarlijkse windsnelheid op 15 m in Vlaanderen (Bron: Windkracht13)

In een ideale situatie staan er rond de windmolen in een zone van 150 à 200 m geen obstakels (gebouwen, bomen, heuvels, …). In de praktijk staat een windmolen meestal (veel) dichter bij een gebouw. De minimale afstand van een windmolen tot een gebouw (stal) wordt dan bepaald door de hoogte van deze constructie. Hoe hoger het obstakel, hoe meer afstand moet worden gehouden. Is de hoogte van het obstakel (bv. een stal) H, dan moet aan de lijzijde (de kant waar de wind de molen verlaat) minstens een afstand van 2 keer H tot het obstakel worden gerespecteerd. Staat het gebouw aan de loefzijde (de kant waar de wind toekomt aan de molen)  dan is een minimumafstand van 20 keer H nodig om nog voldoende rendement te halen. In Vlaanderen is de overheersende windrichting het ZW. Dat wil dus zeggen dat een stal van 10 m hoog ten NO van de molen minstens op 20 m van de windmolen moet staan, en op minstens 200 m ten ZW van de windmolen. Een andere vuistregel zegt dat de ashoogte bij voorkeur 10 m hoger is dan obstakels binnen een straal van 100 m.

Vergunningen

In het afwegingskader dat wordt toegepast om vergunningen voor windmolens te verlenen worden vier overwegingen meegenomen: een Planologische toets, een Ruimtelijke toets, Hinder en windvang en Positieve rendabiliteit.

  1. Een planologische toets houdt in dat wordt nagegaan of de aangevraagde exploitatie (in dit geval dus de windmolen) in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Een kleine windmolen zou bv. in agrarisch gebied kunnen vergund worden, tenzij andere planningsvoorschriften dit verbieden of er andere redenen zijn. 
  2. Een ruimtelijke toets houdt in dat specifiek naar de locatie in kwestie wordt gekeken. Kleine windturbines hebben een beperktere impact op de omgeving en zullen dus gemakkelijker in de onmiddellijke leefomgeving (bv. dicht bij bewoning) mogen geplaatst worden.
  3. Hinderlijke aspecten zijn geluid, slagschaduw en veiligheidsrisico’s zoals ijsval. Voor het geluidsaspect zijn er tabellen per specifiek type windmolen die kunnen afgetoetst worden aan de normen. Slagschaduw is het gevolg van het tijdelijk blokkeren van de zon door de wieken. Hierdoor ontstaan irritante flikkeringen te vergelijken met een knipperende tl-lamp of het rijden door een bomenlaan bij ondergaande zon. Een veilige marge is een van bebouwing vrije zone die een straal heeft van twee keer de tiphoogte (of totale hoogte, dus ashoogte plus wiek) van de windmolen gaande van het zuidwesten over het noorden tot het zuidoosten (zie figuur 2). Er zijn ook een aantal mogelijke veiligheidsrisico’s verbonden aan windmolens: blikseminslag, breuk en ijsval, die bij voorbaat door een exploitant moeten worden ingeschat. Bij de beoordeling van de windvang wordt rekening gehouden met de overwegingen beschreven bij locatie: ligging in Vlaanderen en aanwezige obstakels.
Figuur 2 Gewenste vrije zone in functie van de tiphoogte - Bron Omzendbrief LNE 2009 01 – RO 2009 01.png

Figuur 2 Gewenste vrije zone in functie van de tiphoogte  (Bron: Omzendbrief LNE/2009/01 – RO/2009/01)

  1. Ook de potentiële rendabiliteit wordt meegenomen. Deze verschilt van bedrijf tot bedrijf en is onder andere afhankelijk van het type windmolen, de locatie, de mogelijke steunmaatregelen en het elektriciteitsvraagprofiel. Zo is een constant verbruik interessanter dan verbruik met veel pieken.

De vergunning voor een kleine windmolen wordt normaliter bij de gemeente aangevraagd, tenzij er al een omgevingsvergunning (of nog een milieuvergunning) aanwezig is (wat in het geval van een landbouwbedrijf zal gelden). In dat geval wordt dit als uitbreiding bij de bevoegde overheid aangevraagd (klasse 1 Provincie, klasse 2 Gemeente). Het dossier moet zo duidelijk en concreet mogelijk zijn opdat de doorlooptijd niet te lang zou oplopen.

Subsidies

Voor de subsidies zijn er momenteel twee (elkaar uitsluitende) mogelijke pistes: VLIF en VEA.

VLIF-investeringssteun: sinds 1 oktober 2019 maken landbouwers kans op 40% VLIF-steun (+10% voor jonge landbouwers) voor investeringen in nieuwe technologie die sterk bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen. Hieronder vallen dus ook kleine en middelgrote windturbines. VLIF hanteert een maximaal subsidiabel normbedrag van 2 euro per watt (waarop dus 40% steun kan berekend worden). VLIF-steun is niet combineerbaar met andere vormen van steun. Een voorbeeld: een veel geplaatst type windmolen heeft een vermogen van 15 kW. Het normbedrag is dan 2 euro/watt maal 15.000 watt = 30.000 euro. De steun is dan bv. 40% van 30.000 euro of 12.000 euro.

Meer info: VLIF-investeringssteun voor land- en tuinbouwers

Steunprogramma via Vlaams Energie Agentschap (VEA) -call: voor kleine en middelgrote windturbines is er geen exploitatiesteun (via groenestroomcertificaten), maar wel investeringssteun mogelijk. Tijdens verschillende periodes (calls) wordt een oproep gedaan. Het totaalbedrag van de call staat steeds vast en de best scorende projecten worden betoelaagd tot uitputting van het budget.  De meest rendabele projecten (met het kleinste gevraagde steunpercentage) worden bovenaan gerangschikt. Je mag dus zelf het steunbedrag kiezen maar een hoger % betekent minder kans op selectie. Momenteel zit de mediaan (de helft van de steunbedragen zit er onder, de helft zit er boven) rond de 50€/MWh.

Meer info via Call groene stroom | Vlaanderen.be

Voorbeelden

Enkele voorbeelden van windmolens (van klein naar groot) zijn:

Rendabiliteit

Om de rendabiliteit in te schatten, moeten volgende aspecten (zo specifiek mogelijk voor de windmolen en het bedrijf in kwestie) in rekening worden gebracht:

  • Investeringskost
  • Mogelijke steun
  • Energieproductie
  • Eigen consumptie
  • Injectie
  • Aangekochte elektriciteit

Conclusie

De markt, de techniek en het beleid rond windmolens zijn nog in volle ontwikkeling. Zeker voor kleine windmolens is niet algemeen te stellen of ze al of niet rendabel zijn. Een berekening moet steeds gebaseerd zijn op de reële situatie van het landbouwbedrijf in kwestie en vergt dus een individueel advies. Onder andere de adviseurs binnen Enerpedia home (enerpedia.be) kunnen u daarin bijstaan.

Suzy Van Gansbeke, Tom Van den Bogaert en Katrien Boussery,

Delen: